VPRO Gids #51/52

VPRO’s boekenman Wim Brands maakt zijn balans op van het afgelopen boekenjaar. ‘Ik ben van mening dat de roman pas een probleem heeft als het genre niet dood wordt verklaard.’

Onlangs viel mijn oog op de restanten van de lijst Pam in mijn boekenkast. Dat komt zo. Publicist Max Pam stelde jaren geleden een top honderd van de Nederlandse literatuur samen voor de Haagse Post, waaraan hij verbonden was als criticus. Natuurlijk, Hermans, Reve, Mulisch – de grote drie nietwaar – kwamen er op voor. Maar wat de lijst echt interessant maakte waren schrijvers als Bob den Uyl, Johnny van Doorn, Boudewijn van Houten. Van de laatste, die al eeuwen ten onrechte in de marge van de Nederlandse letteren vertoeft, stonden zelfs twee boeken in Pams top honderd.

Ik heb systematisch alle boeken gelezen die ik niet kende. Ik geloof niet dat ik eerder zo goed heb beseft hoe vitaal de Nederlandse literatuur wel is.

Ik moest aan deze publicatie denken toen Max Pam onlangs in een column in de Volkskrant schreef dat hij het wel een beetje had gehad met de Nederlandse fictie. Het was, meen ik, naar aanleiding van een klacht van een jonge schrijver. Wat die te klagen had, weet ik zo snel niet meer, wel dat Pam schreef dat hij vooral non-fictie las.

Je hoort dat vaker van oudere lezers: dat ze liever een boek lezen over – ik noem maar iets – de oerknal, empathie, vergaderen, dan het zoveelste fictiedebuut van weer een aanstormend talent.

Denk nu aan de traktaten van Nederlandse schrijvers die in de laatste jaren hebben proberen uit te leggen wat nu toch ook weer de kracht van de roman is, de scribenten die denken dat het zin heeft om cinematografische wonderen als The Sopranos en The Wire te vergelijken met romans, en je zou bijna gaan geloven dat de roman weer eens in een crisiszone is terechtgekomen.

Ik ben intussen van de weeromstuit van mening dat de roman pas een probleem heeft als het genre niet dood wordt verklaard.

Je zou die crisis intussen ook weer kunnen ontwaren als je kijkt naar wie er genomineerd worden voor literaire prijzen. De Ako ging naar Stefan Hertmans. Oorlog en terpentijn is een mooi boek. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat menigeen het zo mooi vindt omdat het is gebaseerd op de schriften van Hertmans’ opa en dankzij die getuigenissen het keurmerk echt gebeurd heeft gekregen.

Want dat is van levensbelang geworden: Echt Gebeurd.

Een toeschouwer zei vlak voor de uitreiking tegen me dat Frank Westerman voor hem ook een zeer geschikte kandidaat was met zijn boek over de Afrikaanse vallei waar op een dag al het leven raadselachtig verdween.

En Te Gussinklo, opperde ik toen?

Te Gussinklo was genomineerd met Zeer helder licht. Na vele vele jaren verscheen van hem weer eens een roman, waarin een al wat oudere schrijver verliefd wordt op een jongere vrouw, die positieve recensie na jubelende recensie kreeg.

Dit is wat de toechouwer op het Ako-feest tegen me zei: ‘Dat boek van Te Gussinklo is goed geschreven. Maar halverwege denk je: waar gaat dit over? Op driekwart vraag je je af of hij zich niet de hele tijd herhaalt en tegen het einde weet je zeker: had het niet wat meer mogen zijn?’

Meer van wat?

Meer van Echt Gebeurd?

Te Gussinklo schreef Zeer helder licht na vele jaren te hebben gezwegen. De schrijver ratelt maar door. Soms had ik het idee dat er een fanfare voorbijkwam. Maar ook het onheilspellende idee dat dit gebeurde nadat er net een rouwstoet om de hoek was verdwenen. Die er niet is, nee. Maar dit is wat literatuur vermag en Echt Gebeurd niet, want in dat genre bestaat de fantoompijn niet.
 
55 ben ik inmiddels en op de rand van 56.

Sinds enige tijd lees en herlees ik systematisch het werk van schrijvers die tussen 2000 en 2015 zijn gedebuteerd. Ik doe dat in samenspraak met mijn dochter die begin twintig is en tot de generatie zou behoren die zich helemaal niets meer gelegen laat liggen aan literatuur.
Samen stellen we een bloemlezing samen.

Ik had ja geroepen voor ik er erg in had, maar kan u nu met de hand op mijn hart verzekeren dat het geen straf is. Waar ik wel bang voor was, want ik neigde eerlijk gezegd ook meer naar non-fictie dan romans.

Neigde, want ik ben genezen. Welke schrijvers die tussen 2000 en 2015 debuteerden de eeuwigheid halen, durf ik niet te zeggen.

Ik ben het, geloof ik, ook wel eens met de klacht van Joost de Vries dat die jongste generatie wel iets minder mag schrijven over het opgroeien in gescheiden gezinnen.

Maar daar staat veel tegenover: Joost de Vries zelf bijvoorbeeld, Gustaaf Peek, Merijn de Boer, Esther Gerritsen.

Zo kan ik nog wel even doorgaan.

Of wat te denken van Sana Valiulina, afkomstig uit Estland, maar onmiskenbaar een Nederlandse schrijfster die in haar laatste roman weergaloos goed het leven van de Russische Generatie Nix beschrijft.

En zoals Max Pam de eenzaten uit de schaduw toverde, denk ik ook al een paar van die toekomstige eenlingen te hebben gevonden. Philip Snijder bij voorbeeld, die in zijn jongste verhalen opgroeien in een Amsterdams arbeidersmilieu zo beschrijft dat je de geprakte aardappelen ruikt.

En wat te denken van de schrijvers die met verve het Nederlandse platteland als decor gebruiken: Franca Treur, Rinus Spruit, Lot Vekemans, Rinus van de Coevering.
 
Eigenlijk is er maar één remedie tegen de kwaal van Pam: twee romans per week.