Vorige maand maakte ik een radiodocumentaire over Ab Visser (1913-1982). Aanleiding was de herdruk van zijn werk door uitgeverij Lebowski – te beginnen met De buurt. Hierin haalt Visser herinneringen op aan zijn gelukkige jeugd in een Groningse volksbuurt. Vooral de autobiografisch gekleurde boeken van Visser zijn gunstig besproken. Hij oogstte waardering bij Jan Greshoff, Willem Frederik Hermans en Gerard Reve. De laatste nam zelfs een brief van Visser op in Het lieve leven (1974) en schreef hem: ‘Hele werelden van weemoed, haat & vuur, en dan die beknoptheid, die compactheid. Schrijven dat kun je wel, daar ligt het niet aan, bij jou.’ Waar lag het dan wel aan dat Visser in de marge bleef, zelden goed verkocht en geen grote prijs ontving? Kwam dat door zijn dwarse en compromisloze karakter, zijn onsamenhangende oeuvre en het feit dat hij – mede als gevolg daarvan – geen onderdak vond bij een vaste uitgever?
In zijn schotschrift Wat moet ik ermee? (Elsevier Manteau, 1979) beschrijft Visser op droogkomische wijze hoe zijn manuscripten langs de burelen van uitgeverijen zwierven alvorens ze – al of niet – werden uitgegeven. Over De buurt schrijft hij: ‘Vier jaar lang leurde ik met het manuscript bij naar schatting twintig uitgevers. Ik was wel wat gewend op dat gebied, want ik had ook twee jaar geleurd met Rudolf de Mepse voordat dit boek bij Nijgh en Van Ditmar terecht kwam, maar het gesol met De buurt heeft tot nog toe alle records verbroken.’ Overigens vermeldt hij achterin doodleuk dat het manuscript van Wat moet ik ermee? eerst door twaalf uitgevers was geweigerd.
Casanova
Wie zich verdiept in leven en werken van Ab Visser valt van de ene verbazing in de andere. Om met de werken te beginnen: hij schreef zo’n 75 boeken, zelfs de kenners weten het aantal niet exact. Het oeuvre omvat poëziebundels, jeugdboeken, semi-autobiografische en historische romans, griezelverhalen en detectives. Daarnaast vertaalde hij romans, beoordeelde hij manuscripten voor uitgeverijen en schreef hij recensies, verhalen en feuilletons voor uiteenlopende kranten en bladen. ‘Dus als Ab Visser niet las, dan was hij aan het schrijven?’ vroeg ik aan de mensen die hem kenden. Nee, Ab vond ruimschoots de tijd om naast zijn werk te reizen, feest te vieren en achter de vrouwen aan te gaan. Overigens moest ik me van Vissers rokkenjagerij niet te veel voorstellen, verzekerden ze mij. Wist ik dan niet dat hij tot zijn veertigste knaap gebleven is?
In De omgevallen boekenkast (Arbeiderspers, 1987) typeert literair journalist Hans van Straten (1923-2004) zijn vriend Ab Visser als ‘een bohémien-van-den-bloede’ en ‘een veelschrijver uit bittere noodzaak’. De titel van het stuk, ‘De laatste Casanova’, is ontleend aan de vermaarde ‘Casanova-feesten’ die Visser organiseerde. Hij hield op zo’n feest een kluchtige toespraak, gevolgd door een literair programmaatje en muziek. Daarna probeerde hij in de smaak te vallen bij zo veel mogelijk vrouwelijke gasten. Dat lukt hem wonderwel, aldus Van Straten, ondanks het feit dat hij ‘kromgegroeid, kalend, ziekelijk’ was. Zijn kromme gestalte dankte Visser aan de ziekte van Bechterew, die al op jonge leeftijd bij hem was geconstateerd. Hierdoor had hij hevige gewrichtspijnen, neigde zijn hoofd steeds meer neerwaarts en raakten zijn longen bekneld. De laatste jaren van zijn leven ademde hij met behulp van zuurstofflessen.
Ab Visser, schrijft Van Straten, was ‘vaak onderhevig aan depressies, die hij overwon door een ijzeren werkdiscipline’. Wel had hij altijd een of meer vrouwen aan zijn zijde. In 1945 huwde hij de fotografe Edith Bongers (al werd dit huwelijk naar verluidt niet geconsummeerd). In 1959 ontmoette hij de bijna dertig jaar jongere Margreet Hirs. Hij onderhield sindsdien regelmatig contact met zijn echtgenote aan de Amstel, maar werkte en sliep bij zijn vriendin op een huurkamer aan de Reguliersgracht. Reizen deed hij nu met Margreet Hirs, met wie hij ten slotte in 1980 trouwde. Op mijn vraag naar de dierbaarste herinnering aan haar man, antwoordde Hirs onomwonden: ‘In bed.’
Vreemde toestanden
Visser gaf er zowel thuis als op reis de voorkeur aan op eenvoudige kamers of in louche pensions te verblijven. Zoals hij op zijn feesten de wisselwerking tussen de gasten graag als materiaal voor zijn boeken gebruikte, deed hij dat ook met vrienden in Parijs, Rome of Amsterdam. De documentaire bevat een interviewfragment, waarin Ab Visser zich uitspreekt over de omstandigheden in zijn logement aan de Reguliersgracht: ‘Hier gebeurt alles wat God verboden heeft. Er woonden hier misdadigers en prostituees. En mensen met paranoia. Die schreven brieven naar alle kranten en de koningin. Kwam de werkster met een spuitbus Vim de wc schoon maken, dan stoven ze naar buiten. Dachten ze dat daar vergif in zat. Een andere gek hier dacht dat-ie bestraald werd. Vreemde toestanden, dat vind ik wel interessant.’
Onlangs rukte Michiel van Diggelen Ab Visser uit de vergetelheid met een dikke en gunstig besproken Biografie (Passage, 2013). Hij werpt een helder licht op de jonge jaren van de schrijver, afkomstig uit een christelijk arbeidersmilieu, opgeleid als meubelmaker, gesjeesd op de hervormde kweekschool en uiteindelijk de pen ter hand genomen als godvruchtig natuurdichter en goedbetaald feuilletonschrijver. Een autodidact die erin slaagt van de pen te leven, nooit tot de literaire incrowd toetreedt en zich opwerpt als pionier van de Nederlandse misdaadroman. Hij betoogt dat de schrijver tot het laatst gebukt ging onder christelijk gewortelde schuldgevoelens, getuige alle zelfkwellende en naar verlossing zoekende mislukkelingen in zijn werk. Toen Van Diggelen met zijn biografie begon was Edith Visser-Bongers al overleden en weigerde Margreet Hirs haar medewerking. Zij gaat de herinneringen aan haar eerste man zelf publiceren – zodra Vissers naam opnieuw is gevestigd.
De radiodocumentaire over Ab Visser is te beluisteren op npodoc.nl/radiodoc
VPRO Gids #11
Ab Visser schreef zo’n 75 boeken, maar bleef in de marge, verkocht zelden goed en ontving geen grote prijs. Nu wordt het werk van de ‘veelschrijver uit bittere noodzaak’ heruitgegeven.