‘Your wife is dead’, zo eindigt een van de meest beklemmende gedichten die ik ken: ‘Last letter’ van Ted Hughes. De dode vrouw is Sylvia Plath met wie de Britse dichter een stormachtige relatie onderhield. Over die tragische geschiedenis merkte Rob Schouten twee jaar geleden in Vrij Nederland, een halve eeuw na een van de beroemdste zelfmoorden uit de wereldliteratuur, enigszins vermoeid op: ‘We weten er immers alles van: Sylvia Plath, dertig jaar oud, moeder van twee kinderen, net verlaten door haar man Ted Hughes, stopte op 11 februari 1963 haar hoofd in haar Londense appartement in de gasoven – haar twee kleine kinderen Frieda en Nicholas lagen lief in hun bedjes in een met tape afgeplakte ruimte buiten de zelf gefabriekte gaskamer van hun moeder, voorzien van eten en drinken’.
Schouten spreekt niet voor niets van een gaskamer. In een van haar nagelaten gedichten, die haar wereldberoemd zouden maken, identificeert Sylvia Plath zich met een Jood:
Een puffende, puffende / machine die me wegvoerde als een jood. / Een jood op weg naar Dachau, Auschwitz,
Belsen. / Ik begon als een jood te spreken. / Ik geloof dat ik best een jood zou kunnen zijn.
In het gedicht ‘Daddy’ vergelijkt ze haar vader, die aan een verwaarloosde suikerziekte zou sterven, met een fascist:
Elke vrouw is dol op een Fascist, / de laars in het gezicht, het woeste / woeste hart van een woesteling als jij.
Niemand die haar werk leest zal kunnen ontkennen dat er van die gedichten van haar, na haar zelfmoord gepubliceerd in de bundel Ariel, een duistere kracht uitgaat, ook al hoor je dat er een hysterica aan het woord is. Misschien zeg ik het wel fout: omdat er een hysterica aan het woord is. Een stem van over de grens. Vrij naar Shakespeare: dwazen wagen zich waar engelen zich niet durven vertonen.
Was het intussen maar gebleven bij de vaststelling dat Sylvia Plath een gedoemde, getalenteerde dichter was.
Maar nee, het waren de hoogtijdagen van een intolerant radicaal feminisme en de volgelingen hadden geen goede dichter nodig maar een martelares. Zie, daar was ze: Sylvia Plath. Was zij niet het prototypische slachtoffer van de man, die vijand met wie je om te beginnen al nooit naar bed moest gaan?
Lees: Ted Hughes. De rest is geschiedenis.
Plath werd een heilige en Hughes het beest dat haar had vermoord. Het is regelmatig voorgekomen dat hij ergens voorlas en er een volgelinge van zijn dode vrouw in de zaal zat die riep dat hij een moordenaar was.
Hughes zweeg, totdat kort voor zijn dood zijn misschien wel meest indrukwekkende bundel verscheen: The birthday letters, gedichten over zijn relatie met Sylvia Plath. Het was geen wraak, het was de adembenemende, ontroerende bundel van een man die het onzegbare probeerde te verwoorden.
Het zal u niet zijn ontgaan dat ik in dit stuk partij kies. Voor Hughes die, denk ik, volkomen ten onrechte is geofferd in wat nooit een ideologisch gevecht had mogen worden. Janet Malcolm heeft daar een mooi boek over geschreven, The Silent Woman.
De vraag is intussen waarom Connie Palmen een boek wilde toevoegen aan die enorme rij die al is geschreven over deze geschiedenis. Over haar drijfveren zal ik haar op tv het hemd van het lijf vragen, op deze plek: hoe begon het?
Connie Palmen: ‘Hughes diende zich aan toen ik na Lucifer een boek wilde schrijven over de rol van Judas. Ik geloof niet dat iemand zo is gedemoniseerd als hij in biografieën die niet eens over hem gaan in eerste instantie. Het was na de dood van mijn man. Ik was in de rouw en in die rouw diende zich een rest verliefdheid aan die ik op Hughes heb gericht. Ik moest die verliefdheid kwijt’.
Snapt ze dat Hughes lang heeft gezwegen?
‘Wat kon hij zeggen? De suggesties over zijn rol waren te sterk. Germaine Greer heeft later bekend dat zij en andere feministes een heldin nodig hadden, de zondebok was toen ook snel gevonden’.
Na zijn dood werd in een archief dat allerlaatste gedicht van Hughes gevonden.
Melvynn Bragg las het voor op de bbc-radio. Het bevat aan het begin een beeld dat maar blijft spoken. Hughes beschrijft hoe hij Plath kort voor haar dood ziet, later stelt hij vast dat ze misschien wel een afscheidsbrief aan hem verbrandde:
Late afternoon, Friday,
My last sight of you alive.
Burning your letter to me, in the ashtray,
With that strange smile.