De keuze die de Vlaamse schrijver en journalist Chris De Stoop me voorlegt voor de plek om elkaar te ontmoeten is beladen. In de Hedwigepolder, of bij café Verdronken Land van Saeftinghe; ik mag het zeggen. Een keuze voor het oude boerenland of voor de nieuwe natuur, voor akkers of zee, voor het verleden of voor de toekomst. Door beide werelden heeft hij, zo lang hij zich kan herinneren, rondgelopen. Hij zag hoe de nieuwe natuur, aangelegd als compensatie voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen, het landschap van zijn jeugd onherstelbaar vernielt.
De Stoop was de tweede boerenzoon op een boerderij in St. Gillis Waas, acht kilometer van de Schelde, zoals de kraai vliegt. Het waren de twee gezichten van het paradijs van zijn jeugd; akkers en kwelders. Hij ging in het buitendijkse gebied met de natuurbeheerders op vogelexcursie, maar bouwde ook een eigen schuilhut om rond het grasland van z’n vader vogels te kijken. Hij dreef de koeien, hielp oogsten en zette de staldeur open als in de lente de eerste zwaluwen over de mestvaalt scheerden.
De Stoop voelt zich verbonden voelt met de plek van de boerderij, de mensen die er wonen, de akkers waarop ze werken, en de geschiedenis waaruit ze zijn voortgekomen. Hij is, kortom, een geboren boer. Het boerenleven van zijn vroegste jeugd verschilde niet veel van de taferelen op de schilderijen van Bruegel. De dijkjes die door de polders lopen, stammen ook uit diezelfde tijd. Net als de fundamenten van het middeleeuwse klooster onder de akker naast de boerderij.
Dat niet hij, maar zijn grote broer zijn vader zou opvolgen, en hij dus zou moeten uitvliegen, was een uitgemaakte zaak. Hij zou dierenarts worden, bedacht hij. Tot hij een typemachine kocht en schetsen uit het boerenleven begon te schrijven. Toen wist hij dat hij schrijver zou worden.
Boeggolf
We hebben afgesproken bij het Verdronken Land om vandaar een rondtocht te maken door de ontvolkte polders, waar geen boerenzonen meer rondstappen maar reigers, grauwe ganzen, rugstreeppadden en vossen. Wie geduld heeft, kan zelfs hier en daar een kluut in het vizier krijgen: een elegante zwart-witte steltloper met blauwgrijze poten en een opwaarts gebogen snavel, lieveling van de natuurbeheerders.
De reis naar het Verdronken Land voert over het haventerrein van Antwerpen; een wereld van kranen, hemelhoog opgestapelde containers en gebergtes van zand. De dimensies zijn bovenmenselijk en de havenarbeiders die er rondlopen, lijken Playmobilpoppetjes met dito helmpjes op. De haven breidt uit, oude wegen lopen dood op hekken en nieuw gegraven dokken. Het dorp Doel, net buiten de haven, is verlaten. De ramen zijn dichtgespijkerd, de muren beschilderd. Onder het uithangbord ‘Garage Maes, 24 uur open’, versperren dranghekken de toegang tot de verlaten werkplaats, die is overwoekerd door klimop en andere groene opportunisten. Het is alsof de uitbreidende haven een langzame boeggolf van onteigening voor zich uit duwt, die heel geleidelijk het boerenland overspoeld. In de ambtelijke stukken heet die boeggolf: natuurcompensatie.
‘Vroeger streden boeren en milieuorganisaties samen tegen de haven,’ zegt Chris. ‘Maar nu is er iets fundamenteel veranderd. De mensen van Natuurpunt, waarin de oude natuurorganisaties verenigd zijn, werken nu nauw samen met de haven. Drie van hen staan daar zelfs op de loonlijst. En de bioloog, prof Patrick Meire, die de richting aangeeft van de natuurontwikkeling hier, zat in de raad van bestuur.’
Bulldozers
In Dit is mijn hof beschrijft Chris De Stoop hoe de natuurontwikkelaars, met het mandaat van de natuurcompensatie in de hand, de polders tussen de haven en de Nederlandse grens opnieuw inrichten. Chris laat me zien hoe dat er in de praktijk uitziet. Het is het werk van net zulke bulldozers als er in de haven rondrijden. De boeren worden onteigend, het vee verkocht en de huizen ontruimd. En dan komen de machines die de hoeves en stallen slopen, de vruchtbare toplaag van de akkers schrapen. In de schrale grond die overblijft, graven de machines dan veelal door het Nederlandse Arcadis ontworpen kreekvormige plassen, met eilandjes erin. Uiteindelijk gaat de Scheldedijk eraan, zodat de vloed in en uit kan lopen. Zo ontstaan ontvolkte brakwaterlagunes; plekken waar geen mens meer woont of komen mag, ontdaan van geschiedenis, open naar de zee.
Nog even doorgraven en je kan er zo een nieuwe haven aanleggen.
Het verdriet en de woede over dit proces is de ondertoon van het boek Dit is mijn hof. De Stoop beschrijft hoe hij, na de dood van zijn ongetrouwd gebleven broer, een seizoen lang op de lege boerderij gaat wonen, en op het land hooit en vlas oogst. Hij ziet hoe de wereld van zijn jeugd op de schop gaat en de vruchtbaarste akkers van Europa worden opgeofferd aan de natuurcompensatie van de uitbreidende haven. Duizenden mensen moeten hun biezen pakken voor iets waar ze niet in geloven en waar ze vaak ook niets van begrijpen. Een eeuwenoude samenleving gaat kapot.
Verboden toegang
Niet alleen het dorp Doel is onteigend, maar ook buurtschappen zoals Ouden Doel en Rapenburg – rijtjes tegen middeleeuwse dijken aangeplakte arbeidershuizen – moeten eraan geloven. De Stoop rijdt me over de kasseien van de dijkjes, wijst de hoeves en de huisjes aan, noemt de namen van de mensen die er woonden, memoreert hun levens, hun verzet, hun nederlagen, hun verdriet. Hij vertelt over ongetrouwd gebleven boerenzonen, die omringd door de vetste akkers van Europa kinderloos
bleven en toen het bericht kregen dat ze hun grond moesten verlaten. Sommigen hebben hun hoeve verlaten, een enkeling vecht nog. Hij stopt bij een verlaten boerderij, het erf overgroeid, de ramen dichtgespijkerd. We klimmen over het hek, hij toont me de namen van de boer en boerin die hier ooit woonden, fier in steen gebeiteld boven de voordeur. Een voordeur die natuurlijk alleen openging bij geboorte, huwelijk en dood. En dan maken we ons weer uit de voeten, want we zijn in overtreding. De hoeve en de stal die langzaam in weer en wind in elkaar zullen zakken, zijn nu natuurgebied. Verboden toegang.
De Stoop rijdt de Hedwigepolder in. Het is een lommerrijke polder die deels op Nederlands en deels op Vlaams grondgebied ligt. Ooit waren het de jachtgronden van de familie Arenberg, en daar draagt het land nog alle sporen van. De huidige eigenaar de Cloedt heeft het in die staat onderhouden. Overal is de hand van de tuinier te zien, in talrijke kaarsrechte bomenrijen, in plassen en dichtbegroeide schuilbossen midden op de akkers, waar reeën zich verstoppen en jongen krijgen. De Nederlandse kant is nog ongeschonden, maar eenmaal over de grens met België is te zien hoe het worden zal. De bomen zijn weg en in het open, kaalgeschraapte landschap liggen eilandjes in spiegelend water. De Stoop wijst van de dijk naar beneden, naar lege plekken in het gras en noemt de verdwenen hoeves een voor een bij hun naam.
Namaaknatuur
Hij heeft veel van de wereld gezien. Hij mengde zich voor zijn boeken en reportages voor het Vlaamse blad Knack onder illegalen en extremisten, bezocht rampgebieden zoals Haïti en Rwanda en gaf zich uit voor vrouwenhandelaar in de Dominicaanse republiek. Nu dwaalt hij door de wereld van zijn jeugd en is om beurten kwaad en aangedaan. ‘Ook dit is een rampgebied,’ zegt hij. ‘Voor de mensen die verjaagd zijn zonder dat een haan er naar kraait, door het vernielen van al die landbouwgrond die we nog zo nodig zullen hebben, en door het vernietigen van al die geschiedenis.’
Hij stopt midden op de weg en wijst naar een plas-dras weitje. ‘Dit is een natuurgebiedje dat al 500 jaar oud is,’ zegt hij, ‘ontstaan door turfsteken.’ En als ik opmerk dat ik het nogal vind lijken op de nieuwe natuur aan de andere kant van de weg, wordt hij zelfs een beetje kwaad. ‘Dat is nu net het verschil,’ zegt hij. ‘Dit hier..’ en hij wijst naar het oude moerasje, ‘dit heeft geschiedenis. Dat daar..’ en hij wijst naar de nieuw natuur, ‘dat is namaaknatuur, aangelegd door bulldozers. Het verwijst nergens naar, het heeft niets met deze streek te maken. Het is wat overblijft als je alles wat dit landschap heeft gemaakt tot wat het is, hebt weggehaald.’
Verraden
Als ik vraag of hij zich verraden voelt, haalt hij George Monbiot aan, de Britse goeroe van de nieuwe natuurbeweging. Die stelt in zijn boek Feral drie voorwaarden aan het maken van nieuwe natuur. ‘Monbiot zegt het zelf,’ zegt Chris, ‘nieuwe natuur kun je niet aanleggen zonder de instemming van de mensen die ermee te maken krijgen, het kan niet als je de geschiedenis van het landschap aantast, en het is immoreel om er vruchtbare landbouwgrond voor te vernielen. Wat hier gebeurt, overtreedt alle drie die voorwaarden. Daardoor voel ik me verraden, ja. En door die samenwerking van Natuurpunt met de haven.’
Hij zet de auto in de berm, loopt een akker op en bukt zich, schraapt de droge toplaag open en trekt met z’n vingers strepen in de onderliggende vette klei. Het ziet eruit als een afscheid. Aan de horizon kruipen de kranen van de haven heen en weer. Boven cirkelt een buizerd.
Die zag je hier vroeger bijna niet.