Een opmerkelijk moment was het, toen Ursula K. Le Guin (1929) november vorig jaar tijdens het jaarlijkse gala van de National Book Awards in New York het podium beklom om de aan haar toegekende oeuvreprijs in ontvangst te nemen. De – houd u vast – National Book Foundation’s Medal for Distunguished Contribution to American Letters. Een prestigieuze onderscheiding voor mensen die ‘het literaire erfgoed hebben verrijkt’, sinds 1988 uitgereikt aan erkende grootheden als Saul Bellow, Philip Roth, John Updike, Toni Morrison en E.L. Doctorow.
Erkentelijk toonde Le Guin zich in haar dankwoord beslist. Maar dat toespraakje van een minuut of vijf was ook geestig, boos en opruiend genoeg om in de zaal voor verbijsterde stiltes, lachsalvo’s en ovationeel applaus te zorgen, en sindsdien uit te groeien tot een bescheiden YouTube-hit.
In op resolute toon uitgesproken volzinnen gaf ze iedereen ervan langs. Van de machtige ‘profiteurs’ van Amazon en marketingafdelingen die boeken behandelden alsof het bussen deodorant waren tot haar eigen uitgevers, omdat die ‘in hun malle paniek, onwetendheid en hebzucht’ bibliotheken zes keer zoveel voor een e-book lieten betalen als gewone klanten. En, sprak ze fijntjes, ze deelde de eer van haar medaille graag ‘met alle schrijvers die zo lang buiten de literatuur zijn gehouden – mijn medeauteurs van fantasy en sciencefiction, schrijvers van de verbeelding, die vijftig jaar lang hebben moeten toezien hoe alle prachtige beloningen naar de zogenaamde realisten gingen’.