Wie net het boek van William Finnegan over zijn levenslange obsessie met surfen heeft gelezen, kijkt even op als er een man in een hagelwit overhemd en verstandige instappers binnenkomt. Zo stel je je een surf dude niet bepaald voor.
Toch is dat wat Finnegan jarenlang was. En tot op zekere hoogte nog steeds is. Want op zijn 64ste stapt hij nog altijd geregeld op zijn plank om een golf te pakken.
In zijn andere leven is hij een eminent journalist die voor The New Yorker al dertig jaar lange stukken schrijft over politieke conflicten. Maar daarover gaat Primitieve dagen niet. In dit boek, dat tot zijn verrassing een bestseller werd en waarvoor hij dit jaar de Pulitzer Prize kreeg, doet hij verslag van zijn surfleven.
De jonge Finnegan surfte al toen het gezin naar Hawaï verhuisde, waar zijn vader een baan kreeg als televisieproducer. Elke ochtend liep een broodmager jongetje in het donker naar de oceaan om nog voor zonsopgang een paar golven te pakken. Een levenslange verslaving was geboren.
Ruim 400 pagina’s lang voert Finnegan zijn lezers langs de kusten van Hawaï, Australië, Indonesië, Fiji en Zuid-Afrika, waar hij jarenlang weinig anders deed dan surfen. Denk aan Patrick Swayze en zijn buddies die in de klassieke surfthriller Point Break eveneens de wereld over reizen op zoek naar de ultieme golf. Maar noem die film niet in gezelschap van echte surfers als Finnegan, want surftechnisch klopt er geen moer van.
Eminent onderzoeksjournalist William Finnegan (The New Yorker) schreef een boek over zijn ‘hobby’: surfen. ‘Ik heb nergens spijt van. Je kunt je jeugd niet over doen.’
Madeleine van Proust
Koud ingevlogen uit New York haalt hij De Telegraaf tevoorschijn die in het vliegtuig lag. Op de voorpagina een advertentie van de Staatsloterij. Een foto van een man van middelbare leeftijd die ontspannen tegen een cabrio leunt waaruit een surfboard steekt.
Finnegan briest: ‘Zie je die foto? Ten eerste staat dat board verkeerd om. Een surfer zou hem nooit zo neerzetten, maar dat is beter voor het plaatje. Ten tweede kan alleen een echte expert dit type plank surfen.’
De beeldvorming rondom surfen klopt totaal niet met de werkelijkheid, legt hij uit. ‘Als jij aan het strand ligt en je ziet in de verte surfers denk je dat die gasten gewoon lol hebben. Nadat je mijn boek gelezen hebt, weet je dat ze constant bezig zijn de oceaan te lezen. Je moet de getijden kennen, de windrichting, de verschillende soorten golven. Op grond daarvan probeer je te berekenen wat er gaat gebeuren. Het is wat pretentieus om dat deel van het surfen intellectueel te noemen, maar surfen vereist echt een enorme theoretische kennis van het weer en de zee. Je leert het alleen door eindeloos te oefenen. Daarom is het eigenlijk zinloos om op latere leeftijd nog te beginnen met surfen. Als je het niet voor je dertiende hebt geleerd, leer je het nooit meer.’
Hoewel Finnegan als kind al uitvoerige dagboeken bijhield, werd hij tijdens het werken aan dit boek vooral geholpen dankzij de talloze brieven die hij vroeger schreef. Zo kon hij Primitieve dagen, dat zich grotendeels afspeelt in de jaren zestig en zeventig, inkleuren met details die hij allang vergeten was.
‘Totaal onverwacht kreeg ik bij de post een dik pak brieven van mijn schoolvriend Domenic. Hij was mijn beste vriend in Californië. Toen ik naar Hawaï verhuisde, schreef ik hem wekelijks lange brieven. Ik was toen een jaar of dertien. Bij het opruimen van zijn garage vond hij ze terug. Die brieven zijn heel slecht geschreven, maar ze bleken vol details te zitten die ik vergeten was. Voor mij werkten ze als de madeleine van Proust. Mijn geheugen is helemaal niet zo goed, maar dankzij die brieven kwamen er zoveel herinneringen terug.’
nergens spijt van
Het type leven dat hij in Primitieve dagen beschrijft, lijkt voor de burgerlijke thuisblijver volmaakt zorgeloos: twintigers die met weinig geld en zonder enige haast de wereld verkennen. Finnegan en zijn reisgenoot Bryan kampeerden op ongerepte stranden in Fiji die nu zijn volgebouwd met resorts waar je 400 dollar per nacht betaalt.
‘Ik weet niet of het type leven dat ik toen leidde helemaal niet meer mogelijk is. Het klopt dat de plekken waar ik op zoek ging naar golven nu allemaal ontdekt en ontwikkeld zijn. Maar in de Stille Oceaan zijn nog steeds onbewoonde eilandjes waar geweldige golven te vinden zijn, je moet alleen heel veel moeite doen om daar te komen.
Het grootste verschil is dat reizende surfers nu allemaal verbonden zijn met de bewoonde wereld. Toen ik in de jaren zeventig rondreisde, belde ik hooguit één keer per jaar naar mijn ouders. Brieven kreeg ik poste restante, want niemand wist waar ik precies uithing. Als ik in Singapore was, ging ik daar naar het postkantoor om te kijken of er brieven voor me lagen. Zo hoorde ik pas drie maanden na dato dat mijn grootmoeder was overleden. Dat zou nu nooit meer gebeuren.
Toch ben ik niet nostalgisch over die tijd. Het waren jaren waarin ik heel eenzaam ben geweest en waarin ik voortdurend aan mezelf twijfelde. Mijn dagboeken staan vol overpeinzingen over wat ik met mijn leven aan moest. Inmiddels heb ik al dertig jaar een geweldige baan bij The New Yorker, dus ik vond het niet zo moeilijk om te schrijven over mijn tijd als surfende nietsnut. Ondanks dat ik tien jaar achter golven heb aangejaagd, heb ik iets bereikt. Ik heb nergens spijt van. Je kunt je jeugd niet over doen. Het enige wat ik pijnlijk vond, was het terugblikken op relaties en vriendschappen waarin ik blind en egoïstisch ben geweest.’
krankzinnige risico's
Wat lastiger bleek, was dat de man die belangwekkende reportages schreef over racisme, immigratie, mensenhandel, het groeiend tekort aan drinkwater en de oorlog in Soedan ineens over zichzelf moest schrijven. ‘Al die introspectie en dat navelstaren beschouw ik niet als serieus werk. Ik schrijf over conflicten, sociale ongelijkheid en humanitaire crises omdat mijn lezers moeten weten wat er in de wereld gebeurt. Dit boek gaat over mijn hobby. Het is geen noodzakelijk boek. En nu moet ik er ook nog overal interviews over geven. Ik zou veel liever aan jouw kant van de tafel zitten. Dat is mijn werk. Zodra ik klaar ben met mijn tournee, ga ik naar Venezuela. De situatie is daar heel onstabiel, maar heel weinig mensen weten dat.’
Finnegan mag zijn memoir dan beschouwen als een boek over zijn hobby, de lezer neemt met stijgende verbazing kennis van de krankzinnige risico’s die hij bereid is te nemen in zijn jacht op de perfecte golf. Nog afgezien van alle keren dat hij bijna verdrinkt sloopt hij ook zijn lichaam. Niet alleen lijdt hij in beide ogen aan pterygia, een vorm van staar die door de zon wordt veroorzaakt, ook is hij herhaaldelijk geopereerd aan zijn surfersoren: botaangroei in de gehoorgang die leidt tot pijnlijke ontstekingen. En dan hebben we het nog niet gehad over huidkanker, waaraan heel veel surfers lijden.
Toch piekert Finnegan er niet over zijn board aan de wilgen te hangen. Ook nu hij de zestig ruim is gepasseerd blijft hij de grenzen opzoeken.
‘Als je binnen je comfort zone blijft, kun je heel veilig surfen, maar als je de randen opzoekt en overschrijdt, wat ik doe, kan het gevaarlijk zijn. Ik ken mensen van mijn leeftijd die heel stijlvol oud worden. Zij surfen op makkelijke boards op makkelijke golven. Dat zou ik ook moeten doen, maar ik blijf het uitstellen. Kennelijk ben ik nog steeds niet volwassen genoeg om te accepteren dat ik nooit meer zo kan surfen als toen ik 25 was.’
William Finnegan: Primitieve dagen – Een surfend leven (oorspr. Barbarian Days: A Surfing Life, vertaling
Roland Fagel en Emile Schra, uitgeverij Prometheus)