In de roman Vijftien honden van André Alexis wordt een groep honden bedeeld met menselijke intelligentie. Ze blijken vol opinies te zitten. En doden met de onschuld van het instinct is er niet meer bij.

Honden vinden mensen overdreven emotioneel, en houden er niet van wanneer kinderen ‘als een halsdoek van aap’ om hun nek gaan hangen. Hoe we dat weten? Dankzij Vijftien honden van de Canadese schrijver André Alexis. We hebben in fictie natuurlijk vaker door de ogen van de hond gekeken. Het is zelfs tijd voor een handboek: De hond als personage in de moderne westerse literatuur 1933-2015. In dat standaardwerk, voorspel ik, zal deze roman worden getypeerd als het Lord of the Flies van de hond.
Vijftien ‘dramatis canes’ (voorin staat een lijst met personages) brengen de nacht door in een dierenkliniek in Toronto. De Griekse goden Apollo en Hermes, de laatste met hipsterbaard, zijn op cafébezoek in de naburige Wheat Sheaf Tavern. In een alcoholisch-filosofische bui besluiten de twee om de honden menselijke intelligentie te geven.
Niet dat deze ‘baasjes van alle baasjes’ intellect als een geschenk zien. Apollo weet zeker dat de honden nog ongelukkiger zullen worden dan mensen. Hermes is optimistischer. Hij zal hun weddenschap winnen als ten minste één van de honden gelukkig sterft.
En zo begint het experiment – want dat is het: een experiment in fictie, met proefpersonen die door geen ethische commissie worden beschermd.
Al gauw loopt het in Vijftien honden dan ook flink uit de klauwen. En anders dan het beroemde Stanford-gevangenisexperiment wordt dit niet voortijdig afgeblazen.

strijd

Wat als eerste opvalt is dat de vijftien honden niet staan te springen om terug te keren naar hun baasjes − een gevoelige klap voor de lezer die van zijn hond houdt, zoals ik. Ze nemen hun intrek in een stadspark, jagen op klein wild, mijden mensen, en ontwikkelen een eigen taal.

Juist daarover ontstaat vervolgens strijd. Atticus, een mastino napoletano met ‘watervalwangen’, moet niets hebben van die nieuwlichterij, en al helemaal niet van de poëzie van Prince, een vuilnisbakje. Atticus wil terug naar het hondse bestaan en er ontstaat strijd en wordt gemoord met voorbedachten rade – dat is dan wel weer handig. Doden met de onschuld van het instinct is er niet meer bij.  

Op dit punt zijn we nog in de barbaarse fase, ons als mensheid welbekend − de oertijd was vol van strijd. Gelukkig blijven er een paar honden over, en met hen klimmen we naar de top van de piramide van Maslow, waar ruimte is voor liefde en schoonheid.

Majnoun, een zwarte poedel, wordt zwaargewond opgenomen in het huishouden van Nira en Miguel, en krijgt een nauwe band met Nira. Hij leert de mensentaal, maar hun liefde maakt taal tenslotte overbodig. Beiden dromen op het eind dat ze in een waterspiegel niet zichzelf zien, maar de ander. Alles in het nette, trouwens, want bestialiteit komt in het boek niet voor. Wel zijn er amusante hondse bespiegelingen over de paring van mensen, zeker als die, zoals de baasjes van de dominante Benjy, aan sm doen.

Majnoun verpersoonlijkt gaandeweg ons ideaalbeeld van de hond. In het begin zijn de honden vooral geobsedeerd door status, opportunistisch, en geneigd tot trouw maar niet tot wat wij ‘liefde’ noemen. Maar die liefde ontstaat wel, en blijkt er soms ook al eerder te zijn geweest. Ja, dacht ik, toen ik dat las.

fabel

En dan is er de poëzie. De roman bevat vijftien gedichten van de dichterhond Prince: ‘Rennend over het grijsogig gazon, / zijn gedachten bij de vuilnis van gisteravond, / schiet de bruine hond / door befloten poorten.’ Dat in elk gedicht een hondennaam verborgen zit had voor mij dan weer niet gehoeven. Het heeft vertaler Dirk-Jan Arensman vast veel tijd gekost om ze erin te flansen.
De stijl van Alexis biedt weinig poëzie, maar wel zinnen die honden mooi typeren (‘het was of hij achter de verrukking aanjoeg die hem zo uitgelaten maakte’), en soms een beeld dat pijn doet (‘alsof hij wegzakte in een vijver van stinkende wol’). Het plezier van dit boek ligt voor mij vooral in het ‘binnen de hond’ zijn, waar het normaal te donker is om te lezen. (Groucho Marx: ‘Buiten een hond is een boek je beste vriend, binnen een hond is het te donker om te lezen.’)

Wint Apollo de weddenschap, of Hermes? Wie herinneringen koestert, kan gelukkig sterven. Vijftien honden is een geschiedenis van de mensheid, een fabel over de strijd tussen het oude en het nieuwe brein, maar ook een psychologisch portret, jawel, van een paar honden. Er zitten krengen tussen, zachte karakters, dichters ook. Suspension of disbelief: dat lukte mij bij het lezen niet. Maar Alexis zet daar ook niet op in. Het is een experiment, een spel.

Na lezing probeerde ik minder overdreven emotioneel te zijn, en nekhangen ging in de ban – in elk geval tot mijn projecties en verlangens het weer wonnen van wat ik wist. Maar Vijftien honden heeft niettemin iets vreemds gedaan. Soms kijk ik naar mijn hond en is het even of ik mijzelf zie.

Van Pauline Slot verscheen in 2014 De hond als medemens – Dierenliefde in tijden van welvaart (Arbeiderspers). Daarin onderzocht zij, nadat haar hond Molly was doodgegaan, de liefde tussen mens en hond.

André Alexis: Vijftien honden (oorspr. Fifteen Dogs, vertaling Dirk-Jan Arensman, uitgeverij Atlas Contact)