In de lobby van een duur hotel in het Londense Knightsbridge wacht Hisham Matar op Seif Kadhafi. Twee zonen van beroemde Libische vaders. Hisham is de zoon van Jaballa Matar, een prominente tegenstander van het Kadhafi-regime die in 1990 werd ontvoerd en in de beruchte Abu Salim-gevangenis verdween. Seif is de tweede zoon van Kadhafi die dankzij zijn westerse opleiding goede connecties in Europa heeft.
Twee aartsvijanden die elkaar nodig hebben. Hisham omdat hij wil weten wat er met zijn vader is gebeurd, Seif omdat hij deze belangrijke Libische schrijver graag het zwijgen wil opleggen. Het is een van de vele huiveringwekkende scènes uit De terugkeer, het boek waarin Matar vertelt hoe hij na de val van Kadhafi na 33 jaar ballingschap terugkeert naar Libië om uit te zoeken wat er met zijn vader is gebeurd.
De terugkeer is een knap gecomponeerde memoir waarin de gruwelijke ervaringen van Libische gevangenen worden afgewisseld met beschouwingen over het belang van kunst en literatuur. Het ene moment neemt Matar je mee naar de keuken van zijn moeder waar granaatappels gekeurd worden, om daarna verslag te doen van een bijeenkomst van het Engelse Hogerhuis waar sommige politici wel erg warme betrekkingen met Kadhafi blijken te onderhouden.
Jaballa Matar werd in 1990 door de Egyptische geheime dienst ontvoerd in Caïro en uitgeleverd aan Libië, waar hij verdween in een ondergrondse cel in Abu Salim. Op 29 juni 1996 werden 1270 gevangenen geëxecuteerd, maar er is nooit bevestigd dat Jaballa Matar een van hen was.
Vandaag zit zijn zoon in een Amsterdamse hotellobby. Hoffelijk en bedachtzaam formulerend. Een klassieke intellectueel die in niets lijkt op de verbeten activist die hij jarenlang ook was.
Na de verdwijning van uw vader was u eerst geschokt en stil, daarna woedend en vervolgens ging u onvermoeibaar actie voeren. Hoe zou u uw gemoedstoestand nu omschrijven?
Hisham Matar, na een lange stilte: ‘Het is heel moeilijk te omschrijven, maar ik denk dat ik een zeker stadium van vrede heb bereikt, met daaromheen schaduwen en duisternis. Niemand wil gegijzeld worden door het verleden. Het leven is voor de levenden. Als je me vraagt of ik zonder deze ballast zou willen leven, zou ik ja zeggen, maar zo werkt het niet. In elk geval voel ik me rustiger en milder dan ik in lange tijd geweest ben. Mijn obsessie is verdwenen. Daar heb ik mezelf van genezen, al weet ik niet precies hoe. Het is moeilijk te bewijzen, maar ik heb het gevoel dat mijn vader daar een grote rol in heeft gespeeld. Alsof hij wilde dat ik me ervan zou bevrijden.’