Voor een schrijver wiens werk vanaf zijn debuut, het autobiografisch rond het leven en de dood van zijn vader cirkelende The Invention of Solitude (1982), altijd zo in het teken heeft gestaan van willekeur en coïncidenties als de drijvende krachten achter het menselijk bestaan leken het nogal merkwaardige uitspraken die Paul Auster (1947) begin dit jaar deed over zijn zeventiende roman, 4321.
Dit was zijn ‘big book’, zei hij kort voor publicatie in The Guardian, waarmee hij zeker niet alleen verwees naar het feit dat het met bijna duizend pagina’s vier keer dikker was dan bij hem gebruikelijk. ‘Ik heb het gevoel dat ik er mijn hele leven op heb gewacht dat ik dít boek kon schrijven. Alsof ik hier in al die jaren naartoe heb gewerkt.’ Om vervolgens in de Financial Times te verklaren dat met het voltooien ervan een symbolische cirkel was gesloten.
Auster was er namelijk aan begonnen in het jaar dat hij zesenzestig werd, en daarmee voor het eerst ouder dan zijn vader ooit was geworden. ‘Een jaar lang dacht ik de hele tijd dat ik elk moment kon overlijden. Omdat het krankzinnig leek om plotseling ouder te zijn dan hij.’ Gevolg: voortgedreven door die irrationele angst sloot hij zich op in de ‘bunker’ van zijn werkkamer om in drie jaar tijd zijn gedroomde magnum opus op papier te krijgen. Voordat het te laat was.
Je leek die woorden op veel manieren te kunnen opvatten. Als uitingen van euforische overmoed. Als een staaltje onversneden bijgeloof of het soort verbeten dadendrang dat in de winter van een schrijverschap begrijpelijk is. Maar wat ze met die suggestie dat 4321 een voorbestemd sluitstuk vormde in elk geval níet deden, was dansen op De muziek van het toeval (1990), om met een van Austers romantitels te spreken.
Verwarrend? Zeker. En dat is, als je het resultaat gaat lezen, nog maar het begin. Omdat het een boek blijkt waarin die vertrouwde thematiek van de onvoorspelbare spelingen van het lot en de vloeibaarheid van de menselijke identiteit tegelijk duizelingwekkend ingenieus gedramatiseerd én gerelativeerd wordt. Omdat je het inderdaad kunt zien als de ultieme synthese van zijn leven en werk, zonder dat het de rest van zijn oeuvre definitief in de schaduw te stelt. En omdat dit én vintage Auster is én het soort roman dat je het minst van Paul Auster zou verwachten.
Toen Paul Auster 66 werd, ouder dan zijn vader is geworden, begon hij aan wat zijn magnum opus zou worden: 4321, een aanvankelijk conventionele familiegeschiedenis die zich opsplitst in vier varianten.
Fargesen!
Wat heet, het verhaal van de in 1947 in New Jersey geboren verteller Archibald Ferguson begint, haast verbijsterend conventioneel, met een beknopt verslag van diens familiegeschiedenis. Je leest hoe zijn grootvader, Isaac Reznikov, aan het begin van de vorige eeuw vanuit Minsk op Ellis Island arriveerde, en aan zijn Amerikaanse naam kwam door een op een oude mop gebaseerd misverstand. (Hij kreeg de tip zich ‘Rockefeller’ te noemen, mompelde bij de immigratiedienst aangekomen in verzenuwd Jiddisch ‘Ich hab fargesen!’, waarop de dienstdoende ambtenaar ‘Ichabod Ferguson’ op zijn formulier invulde.) En vervolgens hoe diens zoon Stanley als exem-plarische hardwerkende immigrantenzoon samen met zijn twee broers een meubel- en elektronicawinkel begon. Een langzaam opbloeiende onderneming, totdat Archies door gokschulden achtervolgde oom Arnold een verzekeringsfraudeplannetje smeedde, en de zaak in de hens liet steken…
Tot dat moment zou je bijna op het omslag kijken of je tóch niet een tot nu toe onbekend werk van Saul Bellow hebt aangeschaft.
Want, nog afgezien van het prettig kabbelende proza: waar is de Auster van het plottechnische spel en de postmoderne valluiken? De man die in het eerste deel van zijn New York-trilogie, City of Glass (1985), schrijver Daniel Quinn de identiteit liet aannemen van detective ‘Paul Auster’ en ondertussen metafictioneel stoeide met Don Quichot? Van ontregelende openingszinnen als die in Mr. Vertigo (1994) (‘Ik was twaalf jaar oud toen ik voor het eerst over water liep.’) en de lach-spiegelpaleizen van verhalen-in-verhalen?
Die duikt in een ingetogener gedaante precies een hoofdstuk later op, blijkt. Wanneer op hoofdstuk 1.1 hoofdstuk 1.2 volgt, en voor het eerst op de narratieve resetknop wordt gedrukt. Plotseling blijft Stanley na die winkelbrand namelijk niet berooid achter, maar kan hij een nieuwe start maken, met dank aan het uitgekeerde verzekeringsgeld. In hoofdstuk 1.3 is hij vast van plan de brandstichter te overmeesteren, valt in slaap en komt om het leven. En in 1.4 voltrekt het vurige onheil zich überhaupt niet.
Vier varianten, kortom, op één bepalend moment in een kinderleven. Waarmee de even simpele als meesterlijke structuur van 4321 zich openbaart. Met die uiteenlopende scenario’s splitsen Archie en de mensen om hem heen zich in vieren, waarna, terwijl we hem volgen als kind, puber en twintiger, elk parallel bestaan telkens subtiel ander wendingen neemt. Een vlechtwerk van what-if?’s. In de ene versie blijft zij vader een sappelaar, in een andere gaat het hem financieel voor de wind. Moeder Rose werkt parttime in een fotowinkel, wordt een alleenstaande moeder en succesvol fotografe of organiseert chique dinertjes voor de zakenpartners van haar springlevende echtgenoot. En terwijl het gezin in uiteenlopende (buiten)wijken gaat wonen, groeit Archie op tot een student aan Princeton of Columbia of trekt hij als avontuurlijke autodidact naar Parijs. Zijn nichtje, de betoverende Amy Schneiderman, wordt een hartsvriendin, zijn geliefde, zijn stiefzus of alle drie tegelijk. En ondertussen begint hij aan een loopbaan als vertaler, (sport)journalist of romancier…
Meeslepend
Het klinkt misschien nogal complex, zo samengevat. En in de Britse en Amerikaanse pers is de roman soms gepresenteerd als een hoofdpijnverwekkende plotpuzzel die bij lezing een woud aan Post-Its en zelfgetekende schema’s zou vergen. Meestal door critici die Auster altijd hebben weggezet als te experimenteel en ‘Europees’, hem graag smalend ‘a minor celebrity in France’ noemden.
Onzin, natuurlijk.
Want om de in het procedé ingebouwde schokjes te voelen zodra het verhaal naar een volgende Archie verschuift, hoef je écht niet te onthouden wie van hen nu precies uitblinkt in honkbal of basketbal, wordt ontmaagd op de dag van de moord op Kennedy of zijn grootvader betrapt op het maken van een pornofilm.
Daarbij: veel scènes zijn op zichzelf al meeslepend genoeg. Van de intieme vervoeringen en kwellingen van puberverliefdheden, opgeroepen in voor zijn doen opmerkelijke lange, lyrische zinnen, tot dramatische ongelukken en de maatschappelijke onrust van het (studenten)leven in de jaren zestig. En dat de variaties in Archies interesses en talenten relatief beperkt zijn, kun je een gemiste kans vinden, programmatisch is die keuze ook. Een onuitgesproken suggestie dat het lot en je omgeving veel kunnen beïnvloeden en veranderen, maar sommige aangeboren eigenschap-pen en karaktertrekken niet, of niet wezenlijk.
Een laatste steen des aanstoots was volgens zijn criticasters dat zijn literaire vierling te veel op Auster zou lijken. Dat hij via hun begaafdheid, nobele inborst en successen schaamteloos zijn eigen voortreffelijkheid zou bezingen. Kop in The Telegraph: ‘Paul Auster’s new novel, 4321, is as big as his ego.’
Tja. Wie autobiografische boeken als The Red Notebook (1994), Hand to Mouth (1997) en het tweeluik Winter Journal (2012) en Reports from the Interior (2013) las, zal inderdaad het nodige herkennen. Die variant op wat hij vaak een doorslaggevend moment in zijn leven heeft genoemd, bijvoorbeeld: op veertienjarige leeftijd een vriendje zien sterven door een blikseminslag die evengoed hém had kunnen treffen. Ook Auster studeerde aan Columbia, woonde in Parijs en vertaalde poëzie van Mallarmé, houdt van honkbal en de films van Laurel en Hardy. En, zeker, er wordt volop verwezen naar zijn eigen werk, van nauwelijks vermomde titels en bijrolletjes voor perso-nages uit eerdere romans tot een compleet kort verhaal dat hij zelf op zijn negentiende schreef en hier uit de pen van één van de Archies vloeit.
Anticlimaxonthulling
Maar uiteindelijk is dat allemaal eerder een vermakelijk spel-voor-ingewijden dan hinderlijk narcistische navelstaarderij. De vraag is waarom hij zijn eigen ervaringen niet zou mogen (her)gebruiken. En bovendien: juist in 4321 richt Auster zijn blik meer dan ooit op de historische wereld om zijn personages heen. Zo komen de Koude Oorlogparanoia van de executie van Ethel en Julius Rosenberg en de moord op Martin Luther King voorbij; worden zowel de rassenrellen in Newark van 1967, anti-Vietnamdemonstraties als de studentenopstand aan Columbia University van een jaar later uitgebreid beschreven. Passages met oog voor detail waarvoor Philip Roth zich niet zou schamen, die in tijden van Trump overigens akelig actueel klinken. ‘Wat is er sindsdien weinig veranderd in het Amerikaanse leven,’ wanhoopte Auster erover in The Guardian. ‘Raciale kwesties zijn nog steeds een groot probleem. Er worden in het buitenlandse beleid nog steeds stompzinnige beslissingen genomen. En het land is nu net zo verdeeld als het destijds was.’
(Ironisch toeval: hij had zijn roman oorspronkelijk ‘Ferguson’ willen noemen, maar moest die titel wijzigen nadat Michael Brown in Ferguson, Missouri door de politie werd neergeschoten…)
Actualiteit, de ouderwetse genoegens van een coming-of-ageverhaal en een haast dickensiaans sociaal-realistische roman en een rijkdom aan inzichten, allemaal ingebed in dat vernuftige raamwerk van een vierdubbelleven.
Geen wonder dat Paul Auster meende dat dit zijn ‘big book’ zou zijn.
En al kun je daarop kunt afdingen dat dat boek nét wat compacter had mogen zijn en wordt ontsierd door een nogal flauwe anticlimaxonthulling aan het eind: een grootste literaire prestatie is het zonder meer.
Paul Auster: 4321
(vertaling Ronald Vlek, uitgeverij De Bezige Bij)