Toen in 1974 in Portugal de Anjerrevolutie een einde maakt aan een halve eeuw dictatuur, betekende dat ook het einde van Portugals koloniale rijk. Meer dan een half miljoen Portugezen moesten halsoverkop het land verlaten waar ze een leven hadden opgebouwd, om terug in het moederland Portugal te ontdekken dat niemand op ze zat te wachten, dat ze met de nek werden aangekeken.
Dulce Maria Cardoso was elf jaar toen ze van de ene op de andere dag met haar ouders Angola moest ontvluchten. ‘We hadden niets, hadden alles achter moeten laten. Lissabon was een chaos, en mijn ouders stuurden me naar mijn opa en oma op het platteland, dat was veiliger. Ik kwam in een compleet andere werkelijkheid terecht. Dat ging om hele alledaagse dingen. Dat je schrale lippen kreeg van de kou in Portugal bijvoorbeeld; ik had geen idee wat ik daartegen moest doen. Ik wist wel alles van matacanhas, een soort kleine worm die als het regende zich een weg zocht onder de huid van je tenen, maar daar had ik niets meer aan. Ik hoorde nergens bij, niet bij die dingen die ik niet kende, niet bij de manier van leven, ik had geen vrienden, geen ouders. Ik moest dus iets verzinnen, een ander ik, een die beter paste bij het leven in het land waar ik terecht was gekomen. Het was een vorm van overleven, ik kon toch moeilijk hele dagen blijven huilen om iets dat niet meer bestond. In feite was ik toen, op elfjarige leeftijd, mijn eerste personage; daar op dat moment werd ik schrijver.’