Het was Mick Jagger, meen ik, die ooit vertelde een nummer in enkele minuten te hebben geschreven om daarna uit te roepen: ‘Als zelfs dit een hit wordt dan stop ik ermee.’ Het werd een hit. Het is voor die enkele grote artiest de verpletterende ontdekking van het doorlopende succes. Eenmaal aangekomen op een bepaald niveau heeft alles wat je creëert een zekere kwaliteit. Al had Mick Jagger een baggernummer willen schrijven, het was hem niet eens gelukt.
Arnon Grunberg is zo’n kunstenaar die door het kaliber van zijn oeuvre ontzag afdwingt. Was hij kunstschilder geweest, zouden zijn schilderijen voor miljoenen euro’s door de veilingmeester worden afgetikt, waarbij niemand nog zou kunnen zeggen of het schilderij dit nu echt wel waard was, of dat de bubbel groteske vormen had aangenomen. Nu is elke bubbel grotesk, maar dat doet niks af aan de waarde van talent en klasse.
Twee nieuwe boeken zijn er verschenen van Grunberg. Het ene boek is Alle Voetnoten, een bundeling van zijn ‘Voetnoten’, die acht jaar lang verschenen op de voorpagina van de Volkskrant en die een palet vormen van zijn kunnen. Elke ‘Voetnoot’ was een gewet mes. De ‘Voetnoot’ was origineel (beschilder iedere zwangere buik van een vluchteling en ze is een kunstwerk en mag niet meer uitgezet worden), ontroerend (zodra hij over zijn moeder schreef), nietsontziend (over de rest van de mensheid), een vuurtoren die onverminderd licht wierp op de voedingsbodem voor fascisme, een groot leverancier van oneliners (‘wat wij ethiek noemen is een poging de al te menselijke behoefte aan strijd in goede banen te leiden’) en voorzag voortdurend in goede adviezen (‘de eindfase van het beschavingsproces is de doodsdrift. De beschaafde mens concludeert dat leven geen bezigheid is voor beschaafde mensen. Hij houdt het voor gezien’). En dan moest je dag nog beginnen…