In haar kinderjaren werd haast elke grote vakantie Clash of the Titans (1981) uitgezonden, schrijft de Britse Natalie Haynes (1974) in de inleiding van De kruik van Pandora. En elke zomer zaten zij en haar broer vooral bij die ene scène weer aan hun stoel genageld. Het moment namelijk dat Perseus (gespeeld door Harry Hamlin) zich in het duistere hol waagt van Medusa, die hier niet alleen voorzien is van haar kenmerkende ‘haardos van slangen’, maar ook van een zwiepende slangenstaart. Gewapend met pijl en boog en met de felgroene ogen waarmee ze haar slachtoffers ter plekke in steen verandert, velt ze eerst een van zijn kameraden, voordat ze Perseus diens schild uit handen schiet en zich opmaakt voor de genadeslag.
Maar ondertussen vangt onze held, zweetdruppeltjes parelend op zijn bovenlip, haar spiegelbeeld in het blad van zijn zwaard, waarmee hij op het beslissende moment haar hoofd van haar romp maait. ‘Haar lichaam kronkelt, dik rood bloed gutst uit haar hals. Als het bloed zijn schild bereikt, brandt het sissend door het metaal heen.’ De Haynesjes haalden dan opgelucht adem, want Medusa ‘was per slot maar een monster, geen echt personage’. ‘Met een creatuur met slangenhaar dat onschuldige mannen in steen verandert, hoef je geen medelijden te hebben.’