In zijn leven en voor zijn werk leunde James Joyce zwaar op tal van behulpzame vrouwen. Ze komen bijna allemaal aan bod in twee recente romans: Kerri Mahers ‘The Paris Bookseller’ en Nuala O’Connors ‘Nora’.

‘Joyce en zijn in ballingschap verkerende roman hadden alle hulp nodig die ze konden krijgen,’ lezen we ergens op een derde van The Paris Bookseller, Kerri Mahers historische roman over de eveneens Amerikaanse Sylvia Beach, oprichtster van de legendarische boekwinkel Shakespeare and Company. ‘Sylvia nam zich plechtig voor een van de mensen te zijn – een van de vrouwen, eigenlijk – die ervoor zouden zorgen dat de roman gepubliceerd werd. Ulysses was a fight worth joining.’

Een licht galmende passage, misschien. Maar dat veelbetekenende tussenzinnetje is er evengoed eentje om bij stil te staan, zo tegen het eind van het jaar waarin gevierd wordt dat op 2 februari precies honderd jaar geleden die geniale eendags-odyssee-door-Dublin van Leopold Bloom daadwerkelijk het licht zag.

‘Een van de vrouwen, eigenlijk.’ Dat mag je wel zeggen.

De steenrijke suffragette Weaver verzekerde Joyce van een riant basisinkomen

Want in zijn leven én voor zijn werk leunde Joyce vooral zwaar op een compleet legertje aan behulpzame dames. Een feit waarvoor tijdens de ‘centenary’ van zijn magnum opus gelukkig flink wat aandacht was.

Zo werd het theaterseizoen in het Abbey Theatre in Dublin eind september nog geopend met een toneelstuk van Edna O’Brien dat zelf Joyce’s Women héét, en waarin zijn moeder May, echtgenote Nora en dochter Lucia over O’Briens ‘ultieme held’ aan het woord komen. Terwijl in de maanden daarvoor op de tentoonstelling Women and the Making of Joyce’s Ulysses in het Harry Ransom Center van de Universiteit van Texas de heldinnenrollen werden belicht die onder anderen Harriet Shaw Weaver, Margaret Anderson en Jane Heap speelden.   

Halve heilige

De laatste twee drukten in hun literaire tijdschrift The Little Review de eerste dertien hoofdstukken van Ulysses af, voordat de New York Society for the Suppression of Vice de volledige oplage van het septembernummer van 1920 in beslag liet nemen. Een geruchtmakende juridische strijd volgde, met als uitkomst dat het ‘obscene’ boek in de VS al werd verboden nog voordat de schrijver het had voltooid. De Britse Weaver was ondertussen decennialang Joyce’ financiële steun en toeverlaat.

Nora Barnacle en Joyce (m) na hun huwelijksinschrijving in Londen, 4 juli 1931

De steenrijke suffragette raakte vanaf het moment dat ze in 1914 de eerste fragmenten uit A Portrait of the Artist As a Young Man (1916) voorpubliceerde in haar tijdschrift The Egoist namelijk dusdanig overtuigd van zijn genie dat ze niet alleen een uitgeverij begon louter om zijn boeken te publiceren, maar bovendien zijn mecenas werd. Na een relatief voorzichtige, anonieme gift van vijfduizend pond in 1916 schonk ze hem in zeven jaar tijd een aandelenpakket ter waarde van 22.850 pond (omgerekend zo’n 1,3 miljoen euro), wat hem verzekerde van een riant basisinkomen. Ze betaalde na zijn dood in 1941, als beheerder van zijn literaire nalatenschap, ook nog zijn begrafeniskosten en stelde ze een pensioen veilig voor zijn weduwe. Daden van een halve heilige haast, als je bedenkt dat de betrekkingen tussen haar en Joyce halverwege de jaren twintig al danig waren bekoeld, omdat ze zijn rijkelijk met drank besprenkelde levensstijl afkeurde en de euvele moed had te suggereren dat het werk-in-uitvoering Finnegans Wake (1939) misschien wel érg ondoorgrondelijk was.

Bakvisachtige bewonderaar

Bijna al deze figuren spelen ook op z’n minst een bijrol in twee recente romans over ‘vrouwen van Joyce’.

Voornoemd portret van Sylvia Beach, Kerri Mahers The Paris Bookseller, is ongetwijfeld de lichtst verteerbare van de twee.

Het verhaal begint in 1917, wanneer de dertigjarige Beach tot haar verrukking terugkeert in de stad waar haar vader Sylvester, toen ze een tiener was, pastor was van The American Church in Paris. Algauw komt ze daar in aanraking met de bloeiende literaire scene rondom boekhandel La Maison des Amis des Livres en de eigenaressen, geliefden Suzanne Bonniere en Adrienne Monnier, op wie ze al snel even verliefd wordt als op de intellectuele klantenkring en het bohemienmilieu waarin vrouwen relatief openlijk een stel kunnen vormen.

Twee jaar later opent Sylvia vlakbij haar eigen, Engelstalige boekwinkel, die een vaste pleisterplaats wordt voor Lost Generation-grootheden als Ernest Hemingway, Ezra Pound en Gertrude Stein. Waarna Mahers roman deels draait om de ontluikende romance tussen Beach en Monnier, maar vooral om haar turbulente ervaringen met, jawel, James Joyce.  

Beach, die als een wat bakvisachtige bewonderaarster wordt neergezet wanneer ze hoort dat de grote schrijver in de stad is gearriveerd (‘Wat zou ik tegen hem zeggen als hij hier inderdaad kwam binnenwandelen?’), raakte binnen de korte keren met hem bevriend. En wanneer Ulysses na de gerechtelijke verwikkelingen rondom The Little Review eenmaal is verboden, biedt zij aan de roman zelf uit te geven.

Maher, die eerder romans scheef over Kick Kennedy (een jonggestorven zus van JFK) en Grace Kelly, beschrijft de gevolgen van dat besluit vaardig en onderhoudend. Van het getouwtrek omtrent Joyce’ schier eindeloze drukproefwijzigingen en een dreigend bankroet tot het succes van de uitgave, het via Canada de VS in smokkelen van exemplaren of hoe Joyce zich, toen de uitgeversweiden elders graziger leken, rücksichtslos van haar losmaakte.

Minpuntje: ondanks alle verwikkelingen blijft de toon in The Paris Bookseller nogal romantiserend. Literatuurgeschiedenis verteld in sepiatintenproza, als een kruising tussen Woody Allens nostalgische filmdroom Midnight in Paris (2011) en de Netflixhit Emily in Paris bijna.

Geschoold kamermeisje

Voor een rauw, indringend en onversneden literair portret van de kunstenaar als echtgenoot kan de lezer terecht bij Nuala O’Connor, die in haar Nora op meesterlijke wijze een stem gaf aan Nora Barnacle, ‘vrouw en muze van James Joyce’.

Twintig is ze, een nauwelijks geschoold kamermeisje in Finn’s Hotel, wanneer hij haar in de zomer van 1904 in Dublin op straat aanspreekt. En vanaf hun ‘eerste keer uit wandelen samen’, tevens de openingsscène, is de toon gezet. Ze lopen langs de Liffey (‘De rivier stinkt als een pispot die zijn drek in zee loost’). Er is een eerste gepassioneerde zoen, ‘een en al gezwollen tongen, druipend spuug’. Waarna Joyce verrukt verklaart: ‘Jij kent geen natuurlijk schaamte, Nora,’ en prompt zijn ‘eenogige maneen [ventje]’ uit zijn broek haalt, die ze eerst in haar mond neemt, om ‘Jim’ vervolgens met de hand verder te helpen, tot haar ‘vuist warm en vochtig van hem’ is.   

Nora is de enige vrouw die Joyce niet alleen nodig heeft, maar ook haast grenzeloos aanbidt

‘Ik veeg me af aan mijn zakdoek en Jim maakt zijn kleren in orde. Ik steek mijn hand uit en Jim pakt hem vast. Samen lopen we verder.’

Zowel die wederzijdse zinnelijkheid als hun schijnbaar op slag gesmede (ziels)verbondenheid zullen in de kleine 500 pagina’s daarna overeind blijven. 

Nonsens en babygepruttel

O’Connor beschrijft hoe Nora vrijwel direct bereid is om, ongehuwd en wel, alles op te geven voor een zwervend ballingenbestaan in Triëst, Zürich, Londen, Rome en Parijs. Ze laat de twee elkaar hitsige liefdesbrieven schrijven, maar Nora ook vloeken en tieren over de bittere armoede waarin ze moeten leven. Over de spil- en drankzucht waarmee Joyce geld over de balk smijt ook.

Nora krijgt sowieso veel te verduren, met naast geldelijke zorgen en haar mans worstelingen met zijn manuscripten, gezondheid en gezichtsvermogen ook nog de zorgen om twee rebellerende kinderen, van wie instabiele dochter Lucia uiteindelijk in een inrichting eindigt. Maar ze is wel de enige vrouw die Joyce niet alleen nodig heeft, maar ook haast grenzeloos aanbidt als zijn goseen (gansje), zijn ‘eekhoornmeisje’ en ‘neukvogeltje’.

Aardig element: van al Joyce’ vrouwen is Nora ook de enige die níét in katzwijn valt voor zijn talent. Die trots is zijn successen, maar  bekent: ‘als hij stukjes voorleest hoor ik niets dan nonsens en babygepruttel’. Maar niettemin weet O’Connor impliciet aannemelijk te maken dat ze niet alleen model stond voor het personage Molly Bloom, maar met haar manier van praten, vaak nuchter en volks, soms zangerig en onverwacht lyrisch, zelfs de stijl van haar briljante echtgenoot beïnvloedde.

Niet voor niets werd de dag van hun allereerste afspraakje uiteindelijk Bloomsday. Niet voor niets laat O’Connor hem precies een maand later zeggen: ‘Nora, jij bent lettergreep, woord, zin, frase, alinea en bladzijde. Jij vent vette vocalen en sussende sisklanken.’

‘Nora,’ zegt Jim, ‘jij bent verhaal.’”  

Nuala O’Connor
Nora, vrouw en muze van James Joyce

vert. Jetty Huisman

Kerri Maher

The Paris Bookseller

 

meer boekentips