Haar fascinatie voor winterse zaken zal ongetwijfeld verder teruggaan, maar toch: het jaar 2000 is achteraf behoorlijk bepalend gebleken voor de carrière van de Britse dichteres en non-fictieschrijfster Nancy Campbell (1978).
Nancy Campbell, die graag in arctische sferen verkeert, verzamelde 51 woorden voor sneeuw in 51 talen en knoopte er evenzovele cultuurhistorische mini-essays aan vast.
2000 was namelijk het jaar waarin ze een vaste baan als verkoopster van zeldzame boeken en manuscripten (en haar flat in Londen) vaarwel zei om op een eiland in het noordwesten van Groenland als writer in residence aan het werk te gaan in het Upernavik Museum, het meest noordelijk gevestigde museum ter wereld. Het jaar waarin ze definitief onder de betovering moet zijn geraakt van het landschap en de cultuur van het Arctisch gebied, van sneeuw en ijs in het algemeen. Want daarna draaiden haar leven en werk zeker een decenniumlang schijnbaar nauwelijks nog om iets anders.
In 2011 debuteerde Campbell met het poëtische kunstenaarsboek How to Say ‘I Love You’ In Greenlandic, waarin ze ook haar bedrevenheid in de hoogdrukkunst kon botvieren. Terwijl ze verblijven in het hoge noorden aaneen bleef rijgen, publiceerde ze sindsdien ondermeer de naar een Groenlandse baai vernoemde dichtbundel Disko Bay (2016) en A Library of Ice (2018), een verzameling essays en reisverhalen over alles van poolijs als een natuurlijk klimaatarchief en een door de ecologische achteruitgang gedeprimeerd geraakte Inuit-jager tot de wederwaardigheden van een Schots curlingteam. Tot voorlopig slot is er het werkelijk schitterende Fifty Words For Snow (2020), dat onlangs als 51 woorden voor sneeuw in vertaling verscheen. (Over dat eenenvijftigste woord later meer.)
Lockdown
Het concept erachter is ongeveer even eenvoudig en elegant als de vormgeving van het boek, waarin na elk van de ultrakorte essays, variërend van een halve pagina tot een pagina of vijf, een sneeuwvlok is afgedrukt zoals die werden vastgelegd door microscopisch fotograaf Wilson Bentley (1865-1931). (Dat alles prachtig uitgevoerd in paarsblauwe inkt.) Campbell verzamelde namelijk ‘simpelweg’ het in de titel genoemde aantal woorden voor sneeuw (c.q. sneeuwgerelateerde zaken) in evenzovele talen, om daar vervolgens de cultuurhistorische betekenis en etymologie van te onderzoeken. Een bezigheid die niet alleen uitstekend paste bij de door COVID-19 gedomineerde periode waarin ze die ondernam (‘Zelfs tijdens een lockdown in een pandemie was het nog steeds mogelijk om de wereld rond te reizen via woordenboeken.’), maar ook bij de aard van haar onderwerpen.
‘Een sneeuwkristal,’ schrijft Campbell in de proloog, ‘maakt deel uit van de eindeloze cyclus van het watermolecuul: vanuit zijn zeshoekige vaste toestand wordt het vloeibaar en vervolgens een gas. Zo kan een sneeuwvlok die valt op de gletsjers van de Rwenzori-toppen in Afrika smelten en verdampen, en later weer bevriezen en vallen in de boomgaarden van Kasjmir, en weer smelten en vallen, vijftig keer en meer. Zo ook biedt een enkele betekeniseenheid – één woord voor sneeuw – een tocht naar telkens nieuwe plaatsen.’
Plaatsen waar de mooie en verrassende gevarieerde verhalen voor het oprapen liggen, zo blijkt.
Sneeuwbestemmingen
Zo lezen we al in het tweede Zeer Korte Essay over de ‘yuki-onna’, het mysterieuze bovennatuurlijke wezen dat ‘soms tevoorschijn komt uit een desoriënterende sneeuwstorm’ op de Japanse Alpen die het eiland Honshu in tweeën delen. Een even verleidelijke als gevaarlijke ‘sneeuwvrouw’, voor het eerst beschreven door een middeleeuwse dichter, van wie sindsdien ‘duizenden waarnemingen’ zijn geregistreerd.
Vaste kenmerken: haar winterse uiterlijk (‘haar huid is koud, haar haren zijn zilver, ze gaat gekleed in het wit’); een uiteraard meestal bevredigd verlangen naar menselijke geliefden; plus het feit dat haar schoonheid tantaliserend vluchtig is: ‘In één verhaal verandert ze in een vlaag sneeuwvlokken in een windvlaag; in een ander verhaal smelt ze weg nadat ze er door haar minnaar toe is overgehaald om een bad te nemen, waarna er nog slechts een paar broze ijspegels in het water drijven.’
Een fraaie sprookjesmetafoor voor een in tijden van klimaatcrisis onvermijdelijk terugkerend thema: het door toedoen van de mens verdwijnen van sneeuw.
Maar Campbell schrijft ook over een uitstervende diersoort als het sneeuwluipaard (‘barfānī chītā’ in het Urdu), waarvan de sporen ondermeer in de sneeuw van de bergen in noordelijk Pakistan zijn aan te treffen, waar zijn vacht hem zo goed camoufleert dat hij ‘Geest van de bergen’ genoemd wordt. Of, net zo verdrietig, over talen die zijn opgenomen in de Atlas van bedreigde talen in de wereld van Unesco, waaronder het Groenlands en dat van het inheemse volk de Nenetsen, dat jaarlijks de rendieren begeleidt tijdens hun meer dan duizend kilometers lange migratietocht door de sneeuw (‘sira’) van Siberië en over de bevroren rivier de Ob, ‘op zoek naar korstmosweiden’.
IJsdrukrand
Vrolijker stemmende lemma’s zijn er gelukkig ook, voor zowel taalliefhebbers als leunstoelreizigers.
Het IJslandse bijvoorbeeld, waarin Campbell via de indiemuziek van Björk en Sigur Rós terechtkomt bij het woord ‘hundslappadrífa’, wat zich laat vertalen als ‘sneeuwvlokken zo groot als een hondenpoot’. Het Lets blijkt voor ‘de betovering van een verrassende sneeuwbui in de lente’ de fabelachtige term ‘cīrulputenis’ te kennen, dat ‘een sneeuwstorm van veldleeuweriken’ betekent, naar de vogeltjes waarvan de aankomst in Letland het voorjaar aankondigt. En voor wie zijn taal graag kort en bondig ziet, is er waarschijnlijk geen fijner woord dan het door Inuit nabij de plaats Wales, Alaska gebezigde ‘ttutqiksribvik’, dat zoveel wil zeggen als (houdt u vast): ‘Een plek met een laag sneeuw op kustvast ijs, in de buurt van een ijsdrukrand, waar een boot en uitrusting ondersteboven kunnen worden opgeslagen, de zijkanten van de boot bedekt met sneeuw, om de uitrusting onder de boot te beschermen. De boeg van de boot ligt voor anker aan een stuk ijs.’
Zijn voornoemde nog betrekkelijk logische sneeuwbestemmingen, Campbells eenenvijftig woorden voeren je ook naar onverwachter oorden als Hawaï en Ethiopië, waar het verschijnsel zó zeldzaam is dat het Amhaarse ‘barado’ niet alleen gebruikt wordt voor alle vaste neerslag, maar ook voor iets veel couranters: ijsblokjes. Of naar Thailand, waar het naar verluidt slechts één keer sneeuwde, op 7 januari 1955, al viel er volgens sommige meteorologen destijds geen sneeuw maar hagel in de stad Chiang Rai, in het uiterste noorden van het land.
Toch goed dat het woord ‘h ima’ bestaat, concludeert de Britse droogjes. ‘Zo kan iedereen blijven debatteren of het die avond gesneeuwd heeft – of niet.’
Bij dat alles vallen de twee beschreven fenomenen uit Nederland eerlijk gezegd een beetje in het niet. In het eerste beschouwinkje vloeien jeugdherinneringen aan vakantiebezoeken aan Amsterdam (‘Het leek er altijd winter te zijn.’) en het Rijksmuseum over in een beknopte geschiedenis van het broodbeleg hagelslag, waarvan we volgens de schrijfster jaarlijks 14 miljoen kilo consumeren. Het speciaal voor de vertaling toegevoegde Friese ‘snie’ behelst een lyrische exegese van de Elfstedentocht waarin juist voor Nederlandse lezers weinig nieuws wordt verteld.
Nepvlokken
Maar, ach, daar staan meer dan genoeg stukjes tegenover, stilistisch sprankelend en overlopend van de interessante wetenswaardigheden en onverwachte invalshoeken, om lange winteravonden mee te vullen.
Stukjes over het sprookje ‘Snemand’ (‘De sneeuwman’) van Hans Christian Andersen, waarin het hoofdpersonage zich fataal aangetrokken voelt tot een kachel, omdat hij een ‘kachelschraper’ in zijn lijf heeft, of over die beroemde, van Ierse sneeuwvlokken (‘calóg shneachta’) vergeven passage in James Joyce’ verhaal ‘The Dead’; over de Deaflypics, ‘ook wel Dooflympische Spelen genoemd, en ‘snowboarden’ in Amerikaanse gebarentaal of het in Engeland en Duitsland gevestigde bedrijf Snow Business, een van de belangrijkste fabrikanten van ‘Kunstschnee’ voor de filmindustrie.
Onder het motto ‘Wir machen Winter’ liet die firma op filmsets overal ter wereld 150 soorten milieuvriendelijke nepvlokken vallen. Ook op die van Blade Runner 2049 (2017), waarin het vlokje dat ‘replica-politieagent K’, gespeeld door Ryan Gosling, in de slotscène teder vangt in zijn handpalm ‘eigenlijk een mengsel van water en afwasmiddel’ blijkt.
‘Nu sneeuw in de winter steeds meer een zeldzaamheid wordt,’ schrijft Campbell, ‘verhuist Kunstschnee van filmstudio’s naar de skigebieden. Zal er überhaupt nog echte sneeuw bestaan als het jaar 2049 aanbreekt?’
Zo niet, dat valt in haar boek in eenenvijftig talen te lezen wat er verloren ging.
Nancy Campbell
51 woorden voor sneeuw
Uitgeverij Noordboek