Ik moest plotseling weer aan de reizen denken die me in het voorjaar voor het eerst naar Turijn, Bologna en Tokio zouden brengen om daar lezingen te houden. De reis naar Beijing en Shanghai was een paar dagen daarvoor al afgezegd. ‘Het is veiliger als u thuisblijft,’ had de vrouw die het organiseerde geschreven. Vier weken later geldt dat advies voor de hele Westerse wereld.
‘In China is een zak rijst omgevallen’ is in het Duits een gangbare uitdrukking voor een onbelangrijke gebeurtenis. In de met elkaar gelinkte wereld geldt dat niet langer. Of in Britse stallen BSE-veroorzakend dierenmeel aan runderen wordt gevoerd of op een markt in het Verre Oosten een Chinese cobra of een hoefijzerneusvleermuis wordt geslacht, is voor de mensheid van de hele wereld wel degelijk van betekenis. Beide dieren werden gezien als de eerste verdachten voor de oorsprong van het uit het dierenrijk stammende virus, vooral omdat vleermuizen een hele reeks Coronavirussen herbergen zonder dat dat hun gezondheid schaadt. Intussen vermoedt men dat uitgerekend een Maleis schubdier de gastheer is geweest die het tot SARS-CoV-2 gemuteerde Coronavirus op mensen moet hebben overgedragen. Het stamt niet zoals het exemplaar dat ik in de etalage zag uit Centraal-Afrika, maar uit de Zuidoost-Aziatische regenwouden, waar het nooit gevangen had mogen worden, zoals het ook op geen enkele markt ter wereld te koop aangeboden had mogen worden, aangezien elke vorm van handel met deze dieren of hun lichaamsdelen wereldwijd verboden is. Want de solitair levende en ’s nachts actieve insecteneters zijn door mensen zo intensief bejaagd, dat veel populaties zijn verdwenen, en niemand weet hoeveel individuen van de acht met uitsterven bedreigde ondersoorten er nog over zijn.
Het schubdier is het meest illegaal verhandelde zoogdier wereldwijd. Alleen al in 2018 werden er 62.000 kilo gesmokkelde schubben in beslag genomen. Overeenkomstig hoog zijn de prijzen op de zwarte markt, aangezien het vlees als een delicatesse en de schubben in de traditionele Chinese geneeskunde als een wondermiddel worden beschouwd.
Er is geen uitgesproken gevoel voor zwarte humor voor nodig om de wrede ironie op te merken die besloten ligt in het feit dat uitgerekend een schuw, weerloos zoogdier, dat door menselijke bejaging op het punt staat uitgeroeid te worden, de overbrenger van een besmettelijke ziekte zou zijn die tot nu toe al tienduizenden doden heeft geëist en waardoor zo’n beetje een kwart van de wereldbevolking opgesloten zit binnen de eigen vier muren. Het herinnert ons eraan dat ook wij kwetsbaar zijn, een zoogdier dat met zijn acht miljard exemplaren voor een virus niets anders is dan gewoon een andere ideale gastheer.
Bij dreigend gevaar rolt het schubdier zich op. En dat is precies wat wij nu ook doen. In deze weken wordt duidelijk dat de grotere uitdaging van het leven daarin bestaat de wereld niet te veroveren, maar verdomme thuis te blijven, vooropgesteld dat men een thuis heeft.
Misschien komt het doordat ik in de DDR ben geboren dat lege supermarktplanken, gerantsoeneerde levensmiddelen, lange rijen wachtenden en dichte grenzen even vertrouwd zijn als de actuele ervaring dat vrijwel in één klap alles kan veranderen, dat het mogelijk is winkels, scholen en dierentuinen te sluiten, de Olympische Spelen net zo goed naar een vage toekomst te verschuiven als de wekelijkse pottenbakcursus van mijn moeder, en dat de kranten ineens koppen met: ‘Afrika sluit zich af van Europa.’
Als kind droomde ik er altijd van een keer bij mijn grootouders ingesneeuwd en van de buitenwereld afgesneden te worden, zodat we eindelijk alle voorraden die ze hadden verzameld zouden kunnen opeten. De ervaring van de oorlog had er bij hen voor gezorgd dat ze van alles wat er te koop was net zoveel hamsterden als er maar paste in de koelkast, in de kelder en in de holle ruimtes van de tuinmeubelen op de veranda. Daar stapelden zich de conservenblikken met perziken en abrikozen op, die alleen op feestdagen geopend werden. Helaas sneeuwden we nooit in, en dus bleven de voorraden onaangeroerd. Deze winter heeft het in Berlijn helemaal niet gesneeuwd. De winter komt, althans zo lijkt het, alleen nog maar voor in de bergen, in kinderboeken en op Hollandse schilderijen. Misschien keert hij nog een keer terug als we de tijd van de crisis niet alleen als onthouding en verlies beleven. De zuivere lucht boven Wuhan en het heldere water van Venetië zijn sterke beelden, die het beeld van de in piepschuim pikkende meeuw overdekken. Is de mens in staat om te leren?
Een virus dat iedereen kan treffen, laat eens te meer zien hoe noodzakelijk, ja zelfs van levensbelang het is de wereld als één organisme te begrijpen.