Nu biedt de nieuwe documentaire van Heddy Honigmann (
O amor natural,
Crazy) inderdaad zulke shots, vooral in de eerste twintig minuten, maar
gelukkig is de film veel meer geworden dan een invuloefening. Honigmann gebruikt
de tournee – die in 2013 plaatsvond ter ere van het 125-jarige jubileum van het
orkest – vooral als kapstok voor een algemener verhaal over liefde voor muziek.
Zo zijn er bevlogen gesprekken met een aantal individuele muzikanten uit het
orkest. De contrabassist bijvoorbeeld, die kleurrijk vertelt over de
verliefdheid op zijn instrument die toesloeg toen hij de tiende symfonie van
Sjostakovitsj hoorde. Of de percussionist, die vertelt over het anderhalf uur
durende stuk van Bruckner waarin hij slechts eenmaal met de bekkens moet slaan
– probeer dan de concentratie maar eens vast te houden.
Maar
Honigmann zoomt nog verder uit, naar de mensen die in de verschillende steden
naar het Concertgebouworkest komen luisteren. Een taxichauffeur in Buenos Aires
, die vertelt hoe klassieke muziek hem helpt strijden tegen de eenzaamheid en de
vulgariteit van de straat. Arme kinderen in Soweto, die vioolles krijgen. Een
bejaarde man in Sint-Petersburg die mede dankzij Mahler de gruwelen van Hitler
en Stalin overleefde. Die portretjes zijn het mooist.
Al is de muziek waar het allemaal om draait natuurlijk ook niet mis. Die laat Honigmann volop horen. Goed, de shots van muzikanten in extase zie je ook geregeld bij de Avro, maar de uitvoeringen van Bach en Verdi en Tsjaikovski blijven prachtig. Ook voor wie niet is ingewijd in de klassieke muziek. Honigmann heeft aangegeven een laagdrempelige film te hebben willen maken en is daarin zeker geslaagd. Zonder simplistisch te worden, brengt ze helder en aanstekelijk een simpele boodschap over: liefde voor muziek is universeel.