Als je het als kunstenaar tot bijvoeglijk naamwoord schopt, dan heb je het goed gedaan. Denk maar aan ‘kafkaësk’ of ‘wagneriaans’. Maar lynchiaans is voor veel mensen helaas synoniem geworden met vaag en onbegrijpelijk. Ten onrechte. Dat misverstand werken we de wereld uit door opnieuw naar Lynch’ gerestaureerde debuut Eraserhead te kijken, hoewel ook daar nog wel eens verschillend over wordt gedacht. ‘Een ziekmakende exercitie in slechte smaak,’ schreef vakblad Variety na de première in 1977.
Inmiddels heeft Variety 35 jaar de tijd gehad om zich te schamen voor die waardeloze beoordeling en is duidelijk dat David Lynch niet alleen met Eraserhead maar met bijna al zijn films (en met de televisieserie Twin Peaks) een unieke plek in filmgeschiedenis heeft veroverd. De vraag is: welke plek is dat?
In zijn essaybundel A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again stelt de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace dat Lynch’ films zich onderscheiden ‘door een bepaald soort ironie, waarin het macabere en het aardse op zo’n manier samengaan, dat blijkt dat het eerste voortdurend in het laatste zit opgesloten.’ Dat komt zeker in de buurt van Lynch’ barokke universum, maar er is meer aan de hand.
Lynch’ films weten uit een schijnbare brij van beelden en geluiden ook een gevoel van iets primairs en groters op te roepen. Ze parodiëren niet alleen onaantastbare en veelbezongen sprookjes als het krijgen van kinderen (Eraserhead) of de veiligheid van het kleinstedelijk bestaan (Twin Peaks, Blue Velvet), ze maken ook een verborgen dreiging voelbaar, een maalstroom van angst en razernij en lust die onder alles door beweegt. En dan nog blijft er iets over dat zich lastig laat beschrijven. ‘Lynch heeft de x-factor,’ schreef de Britse auteur Will Self. Foster Wallace noemde Lynch ‘grandioos bewonderenswaardig’ maar ook ‘soort van gek’.
Surreëel, heten de films van David Lynch bij gebrek aan beter vaak. Of radicaal. Of cult. Verhullende woorden genoeg voor films die iedere omschrijving ontlopen. Dat geldt zeker voor het in 2000 gerestaureerde Eraserhead.
Collage
Gek of niet, veel mensen wisten in eerste instantie niet wat ze met Eraserhead aanmoesten, ook al werd de film in sommige contreien meteen tot cultfilm gebombardeerd. Het zwart-wit en de scherpe contrasten in de belichting waren afgekeken van het Duitse expressionisme uit de jaren dertig en voor het surrealisme had Lynch zich laten inspireren door Jean Cocteau’s al even oude Blood of a Poet. Mix dat met de suspense en de soundtracks van moderne horrorfilms en je komt in de buurt van Eraserheads beklemmende duisternis.
De versie die nu te zien is, werd in 2000 samen met Lynch beeld voor beeld gerestaureerd door het MoMa in New York. Ook het geluid is gelukkig opnieuw bewerkt, bij Lynch altijd een dwingend element van zijn labyrintische verhalen. De bizarre plot draait om de zachtaardige en naïeve Henry Spencer die wordt uitgenodigd voor een diner bij de ouders van zijn vriendin en dan een zwangerschap en een huwelijk in zijn maag gesplitst krijgt. Nee zeggen kan Henry niet, al lijkt hij geen enkel benul te hebben van waar die zwangerschap zo plotseling vandaan komt.
Hoeveel tijd er dan verstrijkt is niet duidelijk, maar even later woont het stel ergens in een vervallen industrieel niemandsland op een veel te kleine kamer. Op een kastje tegen de muur ligt een afzichtelijk vroeggeboren organisme, het midden houdend tussen een lamshoofd en die maagperforerende babycarnivoor uit Ridley Scotts Alien.
En dat is nog maar het begin van een film die meer als surreële collage dan als lineair verhaal moet worden bekeken. Zodra de vrouw hysterisch het huis ontvlucht, moet Henry voor het zieke en almaar huilende kind zorgen. Ondertussen droomt hij van de minuscule vrouw achter de radiator die performances uitvoert op een klein podium waar navelstrengen uit de lucht vallen. Op het nachtkastje staat een dode tak in een hoopje aarde, boven het bed hangt een foto van een ontploffende atoombom.
Experimenteren
Het zou niemand verbazen als psychoanalytici al sinds 1977 staan te wachten om met David Lynch aan de slag te gaan. Ook critici beschrijven zijn films vaak in zielknijperstermen en het kan moeilijk ontkend worden dat Eraserhead die analyses uitlokt. De angst en de horror die Lynch zoals altijd prachtig aanzet met de pulserende soundtrack van industriële geluiden lijken een persoonlijke, donkerkomische overdrijving van zijn eigen angst voor het vaderschap, iets wat de filmmaker inderdaad overkwam in de jaren voordat hij aan het scenario begon.
Lynch is zoals alle grote kunstenaars altijd blijven experimenteren – hij is de laatste jaren bezig geweest met een wereldwijd interviewproject op internet en bracht met ‘Good Day Today’ zijn eerste single uit – maar zijn volgende films hebben niet die onbevangen geest van spelen en ontdekken die in Eraserhead te vinden is.
Dat is niet zo gek ook, want de film werd voor slechts 20.000 dollar gemaakt. Daarna groeiden de budgetten en dus ook de belangen. Tegelijk is het een typische eerste film waarin je in ruwe vorm elementen en thema’s ziet die later uitgewerkt terugkomen: de rot onder het oppervlak, de naïeve hoofdpersoon in een gecorrumpeerde wereld, spelen met plaats en tijd, personages die verbeeldingen zijn van rauwe emoties in plaats van mensen van vlees en bloed en de verwarrende vorm waarin realiteit en persoonlijke beleving dwars door elkaar lopen.
Een techniek die later bij Lost Highway, Mulholland Drive en Inland Empire voor veel verwarring zou zorgen, terwijl Lynch daar gewoon opnieuw de groteske overdrijving gebruikte uit Eraserhead, alleen deze keer geïnspireerd door de droomfabrieken van Hollywood waar iedereen een rol kan aannemen en fictie de allesoverheersende macht is. Een trilogie die z’n gelijke niet kent en waardoor Lynch officieel tot de chroniqueur van Hollywood benoemd zou moeten worden.
Transcendentie
De films van David Lynch moet je nooit per scène proberen te analyseren, want dat leidt tot verwarring. Je moet er boven hangen en the bigger picture zien, als een god de hele collage van sets en personages en kolkende emoties op je in laten werken. Het knappe van Lynch is dat hij uit die volstrekt geconstrueerde en niet altijd gemakkelijk te volgen verhalen bij de kijker een gevoel van samenhang naar boven weet te halen. Een gevoel van transcendentie zelfs, volgens opnieuw Will Self, maar dat laten we voor zijn rekening. In ieder geval een gevoel dat tegenover alle ratio en analyse iets ongrijpbaar mysterieus staat, iets overdonderends en primairs. De wereld lijkt normaal en is tegelijk helemaal anders.