Voordat de in Austin, Texas opgegroeide Terrence Malick (1943) filmer werd, was hij een veelbelovend filosofiestudent aan Harvard en Oxford. Malick bezocht de door hem zo bewonderde Duitse filosoof Heidegger in diens befaamde hut in het Zwarte Woud en belandde als docent op het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Maar toen hij daar op een dag les gaf over het belang dat Heidegger hecht aan de persoonlijke ervaring – in het hier en nu – als bron van kennis, viel Malick stil. Hij zou over angst doceren, maar voelde op dat moment geen angst. Dus kon hij er volgens Heidegger niets waarachtigs over zeggen. En dus zweeg Malick consequent de resterende tien minuten van de les. Het zou zijn laatste dag als academicus markeren, want Malick nam ontslag en vertrok naar het American Film Institute in Los Angeles om filmmaker te worden.
In de films die hij maakte – van de klassiekers Badlands (1973) en The Thin Red Line (1998) tot Gouden Palm-winnaar The Tree of Life (2011) – stelt hij spontaniteit altijd boven enscenering. Legio zijn de verhalen van medewerkers over hoe Malick op de set hele hordes klaarstaande crewleden en wereldberoemde acteurs rustig negeerde, zodat zijn cameraman een overvliegende roofvogel of een van een blad vallende kever kon vastleggen. Dat is immers het soort onmiddellijke waarheid dat Malick wil betrappen. De natuur beschouwt hij als vrij en puur, terwijl de voortschrijdende beschaving de mens enkel van die natuur vervreemdt. Daarom geeft Malick de ervaringen van zijn personages door een zwevende steadycam iets onwerkelijks mee. Alsof het leven in de moderne samenleving een van de realiteit losgezongen droom is.