De Amerikaanse regisseur Michael Mann (1943) is in zijn films altijd op zoek naar een zo authentiek mogelijke ervaring. Voor Dillinger-biopic Public Enemies (2009) ging hij naar een vervallen gevangenis in Crow Point, Indiana, alleen maar omdat gangster John Dillinger daar in 1934 uit ontsnapt was.
The Jericho Mile (1979) – over een gevangene met levenslang die zich wil kwalificeren voor het olympische hardloopteam – draaide hij volledig in de beruchte Folsom-gevangenis. Tussen de gevangenen, al leverde dat de nodige logistieke problemen op. ‘Iedere twee uur moesten de bewakers het aantal gevangenen tellen dat ik tot mijn beschikking had,’ zal Mann later vertellen. ‘Het IQ van de bewakers was niet al te hoog, dus als ik op dat moment 28 gevangenen had, kwamen ze nooit op hetzelfde aantal uit. “Ik tel er 27,” riep er dan eentje, terwijl de tweede tot 26 kwam en de derde tot 29. Het duurde eindeloos voordat dit dan weer was opgelost. En ondertussen verloren wij kostbare tijd.’
Maar niet tussen echte gevangenen draaien was voor Mann geen optie. Zij voegden iets toe wat noch het script, noch de acteurs konden toevoegen: de werkelijkheid. Daarom spelen in Thief (1981) ook een echte juwelendief en een echte politie-inspecteur mee. En Mann sprak eindeloos met de veroordeelde seriemoordenaar Dennis Wayne Wallace, die hij tijdens zijn research voor de Robert Harris-verfilming Manhunter (1986) had leren kennen. Zodat hij van Harris’ fictieve seriemoordenaar Francis Dolarhyde – die in de film overigens Dollarhyde heet – een geloofwaardiger, levensecht personage kon maken.