Regisseur en filmdenker Jean-Luc Godard stelde ooit dat elke speelfilm een soort documentaire is over de acteurs die voor de camera verschijnen. Zijn vakgenoot Jacques Rivette voegde daar nog aan toe dat elke speelfilm ook een documentaire over zijn eigen maakproces is. Beide theorieën gaan in het geval van La Flor (2018) op. Dit imponerende filmepos van de Argentijnse regisseur Mariano Llinás is behalve een B-film over mummies, een melodrama over rockdiva’s en een spionagethriller over de Koude Oorlog ook een unieke metafilm die reflecteert op zijn eigen ambitieuze maakproces.
Zo stapt de filmmaker aan het begin van La Flor het beeld in om uit te leggen wat hij zijn publiek gedurende ruim veertien uur gaat voorschotelen. De flinke zit draait volgens hem niet om één verhaal, maar juist om de overkoepelende structuur die de zes uiteenlopende verhalen bij elkaar brengt. Hij tekent dat allemaal even uit door de schematische weergave van een bloem op papier te zetten, die het verdere verloop van de film moet illustreren. Daarna is het aan actrices Elisa Carricajo, Valeria Correa, Pilar Gamboa en Laura Paredes om in (bijna) elk nieuw verhaal een andere rol aan te nemen en zo Llinás’ extreme filmideeën tot leven te wekken.