De eerste aflevering van Netflix’ Unbelievable begint zoals veel andere detectiveseries: een jong, getraumatiseerd meisje moet enkele uren nadat ze is verkracht haar verhaal vertellen aan een politieagent. ‘Ik ben er om je te helpen’, zegt de man tegen de achttienjarige Marie, waarna hij routineus een aantal vragen op het in een laken gewikkelde slachtoffer afvuurt.
Dan arriveren twee nieuwe rechercheurs, degenen die de zaak gaan onderzoeken. Ook zij moeten haar wat vragen stellen. ‘Ik heb alles al verteld’, zegt Marie. ‘Ja, maar ik leid het onderzoek, dus ik moet het rechtstreeks van jou horen’, antwoordt de leidinggevende.
Wanneer ze aan het einde van de dag, als haar voor de zoveelste keer wordt gevraagd haar verhaal te doen, aangeeft dat haar hoofd bonst, voel je als kijker met haar mee. Toch snap je pas in aflevering twee hoe het ook anders had gekund, en gemoeten.
Want in die tweede aflevering springt Unbelievable een paar jaar vooruit in de tijd en verplaatst het verhaal zich van de staat Washington naar Colorado. Daar ontvouwt zich een tweede plotlijn, nadat er wederom een jonge vrouw is verkracht. Net als Marie in haar eigen appartement en bed. Maar dit keer neemt de rechercheur, een vrouw, slachtoffer Amber mee naar een rustige plaats om te praten. Een gesprek waarin rechercheur Duvall (prachtig empathisch gespeeld door Merritt Wever) de hele tijd duidelijk maakt dat het slachtoffer, niet de agent, de controle heeft.