Het hok met de oude, zuchtende ketel die – als je goed luistert – een beetje klinkt als een zacht ademende draak. De metershoge, ondoordringbare en donkere heggen naast de oprijlaan. De tientallen verstopte zolderruimtes. Of gewoon het hele huis dat, zoals kleinzoon Orlando Impey opmerkt aan het begin van de documentaire Where Dragons Live, er precies zo uitziet als je je een griezelig spookhuis voorstelt. Ieder kind (en later kleinkind) van het gezin Impey had wel iets om bang voor te zijn in Cumnor Place, het statige maar vervallen landhuis in het Engelse Oxfordshire waar ze opgroeiden. Al had de angst wellicht meer te maken met hun vreemde, strenge, afstandelijke en tegelijkertijd bijzondere en geprivilegieerde opvoeding, dan met het huis zelf.
Where Dragons Live van de Nederlandse regisseur Suzanne Raes volgt Harriet Impey, het jongste kind van de markante wetenschappers Oliver Impey en Jane Mellanby, terwijl ze met haar drie oudere broers hun ouderlijkhuis leegruimen na het overlijden van hun ouders. Een proces dat twee jaar in beslag neemt, vooral omdat Oliver en Jane niet van het weggooien waren. Alle zolderruimtes in Cumnor Place, en dat zijn er opvallend veel, zijn volgestouwd met oude koffers en dozen. In de werkkamers liggen stapels papieren. De bijkeuken puilt uit met jampotjes, vaak jaren oud. En iedere kamer staat vol meubels en kunstwerken, veelal van draken, een beest waardoor vader Impey gefascineerd was. ‘Als ze hadden gewild dat we respectvol met hun spullen waren omgegaan, hadden ze niet zoveel moeten achterlaten,’ verzucht Harriet op een gegeven moment tegen een broer terwijl ze de verzameling luciferdoosjes van hun vader bekijken.