Hoe zou een verhaal over een straat kunnen beginnen?
Het was een herfstige morgen. Niet zo’n mooie morgen. Het regende en er stond nogal wat wind. De bladeren van de bomen in de straat hadden bijna al hun groen verloren en lagen in dikke pakken op de trottoirs, waardoor de vroege wandelaar slechts door zijn uitstekende réukorgaan kon vermoeden, waar de hondepoep lag. Op de werkelozen, AOW-ers, WAO-ers, huisvrouwen en zeer kleine kinderen na, was iedereen naar zijn werk. Een vrouw met een doekje om haar hoofd, haast zich naar de supermart. Ze ziet niet dat opgeschoten jongens op nekhoogte een touw over de weg hebben gespannen.
Of:
Hoewel het al acht uur ‘s avonds was, wilde de koelte maar niet komen. Het begon al te schemeren in de straat en de vogels die het de hele dag te warm hadden gevonden, begonnen nu één voor één hun schuilplaatsen te verlaten. Bij Barend hadden ze de stoe- len voor het huis gezet en de flessen bier aan de mond. Mannen hadden altijd dorst op zulke dagen. De straat gonsde van de muziek die door de open ramen naar buiten kwam. Alleen de oude man, die al jaren in zijn eentje een benedenverdieping bewoonde, schudde achter ‘t raam zijn hoofd. Hij kreeg altijd zo’n hoofdpijn van die drukte.
Of:
De gezellige, maar vooral dure feestdagen aan het eind van het jaar waren al weer een paar weken voorbij. Sommige vrouwen hadden er tijdelijk een baantje bij genomen om de eerste afbetalingen van de nieuwe spullen te kunnen overmaken, zonder dat de kinderen te kort zouden moeten komen. Voor het eerst die winter was er een flink pak sneeuw gevallen. Vooral de donkere kindertjes die de afgelopen jaren in de straat waren komen wonen, vonden het prachtig. Ze gilden en joelden van de pret en keken niet uit bij het oversteken van de weg. Vanaf het plein naderde een grote Opel met een snelheid die niet helemaal paste bij het speelse karakter van de straat.
Of:
Overal waar je keek werden er ramen gelapt, dekens uitgeschud, stoepjes geschrobd en kinderen uitgescholden. De hele straat hield Grote Schoonmaak, leek 't wel. De lange kwakkelige winter was voorbij en de mannen konden al bijna weer vissen, duiven loslaten en heel af en toe in de tuin zitten. Niet iedereen vond het zo leuk. Het zestienjarige meisje en de zeventienjarige jongen hadden het goede voorbeeld van de ontluikende natuur gevolgd en zaten nu op een bankje in het nabijgelegen park te overleggen hoe ze het hun ouders moesten vetellen.