‘Kijk, daar hangt een camera.’ Maarten Inghels, stadsdichter van Antwerpen, wijst naar een bolvormig uitsteeksel aan een gebouw in het Middelheim Park. ‘Ik noem het cyclopen,’ zegt hij. ‘Eenogige wezens die 360 graden alle kanten op kunnen kijken, waardoor je niet weet of je bekeken wordt. Een waar panopticum.’
Op een koude decemberdag loop ik met Inghels van het zuiden naar het noorden van Antwerpen. De bedoeling is om buiten het blikveld van camera’s te blijven, maar dat valt niet mee. Een beveiligingscamera boven een garagedeur vermijden we door aan de overkant van de straat te blijven lopen; van een flitspaal hopen we dat hij alleen auto’s fotografeert. Inghels krabbelt notities op zijn kaart. Dit is geen gewone wandeling, maar een poëtische performance. Op termijn hoopt de dichter de Invisible Route te publiceren, ‘een artefact voor de burger die wil verdwijnen.’
Opgaan in de menigte ziet Inghels als een essentiële functie van de stad, een functie die nu wordt bedreigd. Hij vergelijkt het cameratoezicht met de stadswallen van vroeger. Die ook als doel hadden om ongewenste elementen buiten te sluiten. ‘We leggen nu als het ware een virtuele muur om de stad. Het maakt de openbare ruimte steeds gecontroleerder, steeds privater,’ zegt hij, terwijl we een door camera’s bewaakte parkeerplaats van Albert Heijn passeren. Inghels kruist de locatie af op zijn kaart. ‘De enige manier om straks nog te verdwijnen, is door in huis te gaan zitten met de gordijnen dicht,’ lacht hij. ‘Daar mag men immers niet filmen.’