Het is een uur of half een ’s nachts als treinconducteur Marjolein Jacobs in 1980 na een late dienst vanaf station Utrecht in haar blauwe uniform naar huis loopt over Hoog Catherijne. Uit de richting van Vredenburg klinkt rumoer: mensen, glazen, muziek. Ongewoon op deze plek op dit tijdstip. Ze besluit erop af te gaan. ‘Eenmaal binnen kwam ik in een heel andere wereld,’ vertelt ze 35 jaar later aan de telefoon. ‘Honderden mensen krioelden daar in die gangen van Vredenburg tussen de boekenstalletjes en de bar. De deur naar de zaal ging steeds open en dicht, daar binnen lazen dichters voor. Onder anderen Simon Vinkenoog, ontdekte ik later. Ik wist niet wat ik hoorde!’ Het is al licht als ze haar tocht naar huis voortzet. Zonder conducteurstas, die is ze ergens bij een boekenstal vergeten.
De wereld waarin Jacobs is terechtgekomen, is de Nacht van de poëzie, die in 1980 voor het eerst plaatsvindt en nu zijn 33ste editie beleeft. Het concept is in al die jaren nauwelijks veranderd: van acht uur ’s avonds tot een uur of drie ’s nachts (het loopt altijd uit) lezen ruim twintig dichters, de top van de Nederlandstalige poëzie, elk zo’n tien minuten gedichten voor. Tussendoor zijn er – het woord zegt het al – entr’actes: muziek, acrobatiek en ander spektakel. Wie even op adem moet komen, loopt een rondje door de gangen om de grote zaal van Vredenburg heen, waar drank, boeken en andere poëzie-snuisterijen worden verkocht. Met soms wel 2400 bezoekers op één avond is dit nog steeds het grootste en bekendste poëzie-evenement in Nederland.
Schitterende chaos
Eigenlijk was die nacht in 1980 niet echt de eerste Nacht van de poëzie. In 1966 vond al het legendarische Poëzie in Carré plaats, een voorloper georganiseerd door Simon Vinkenoog. Daarna volgde een Nacht van de poëzie in België. ‘Een schitterende chaos was dat,’ lacht Tom Lanoye, die er een van zijn eerste optredens deed. ‘5000 mensen in de zaal, maar geen lichtplan. Mensen konden ook zelf bepalen wat ze voor een toegangskaartje betaalden.’ Hetgeen betekende dat de dichters die aan het eind van de avond optraden niet meer betaald konden worden en voor ruzies zorgden.
‘Dat was in ieder geval hoe ik het niet wilde doen,’ zegt Anneke van Dijk, die in 1980 in Vredenburg de eerste Nederlandse Nacht van de poëzie organiseerde en dat tot haar pensioen in 2007 jaarlijks zou blijven doen. ‘De moeder van de Nacht’ wordt ze ook wel genoemd. Onder haar hoede werd de Nacht een goed georganiseerde show. Volgens Lanoye, die er meerdere malen voorlas, grapten de Belgen daar wel over. ‘Dan kreeg je een paar consumptiebonnetjes, die al na een half uur op waren. Maar als ik moest kiezen, dan toch dit.’ Lanoye was, net als veel dichters trouwens, ook onder de indruk van de zaal. ‘Vredenburg zorgt door zijn achthoekige vorm voor intimiteit, terwijl er toch een paar duizend mensen zijn.’
Circusact
Samen met Piet Piryns, Ed Leeflang en later Anton Korteweg, maakte Anneke van Dijk in een Utrechts café het Polmans huis lijsten van de dichters die ze wilden uitnodigen. ‘Vervolgens ging ik ze opbellen. Dat was best spannend. Voorlezen op een podium was nog niet zo gewoon. Er was angst dat er van de poëzie een circusact gemaakt zou worden, aapjes kijken.’
Van Dijk moest soms haar uiterste best doen om dichters over halen om te komen. ‘Ik hield zelfs bij wie met wie ging en welke vetes er waren. Dat kon van pas komen. Als ik ergens mijn zinnen op zet, geef ik niet gauw op en dan lukte het vaak toch.’ Zo was ze vier jaar bezig om Fritzi Harmsen van Beek zover te krijgen. ‘Ik had zelfs de buren ingeschakeld.’ In 1985 kwam ze. ‘Een van de mooiste optredens vond ik dat.’
Lucebert werd zeven jaar lang door Van Dijk uitgenodigd. ‘Ik belde elk jaar weer. Uiteindelijk zelfs naar de lievelingsbar van hem en zijn vrouw op zijn vakantie-adres in Spanje. Ik zei: ‘Kom gewoon, dan zijn jullie van mij af en ik van jullie.’’ Lucebert verzorgde in 1991 een memorabel optreden, zijn laatste voor zijn dood.
Later werd Van Dijk soms zelf benaderd door dichters. ‘“Het is alweer een paar jaar geleden, hè Anneke” zeiden de oudere dichters dan.’ De jongere dichters benaderden haar omdat ze het tijd vonden hun plek op te eisen. Zoals Ingmar Heytze in 1989. Zijn eerste bundel was net uit en dat leek hem een mooi moment om Anneke van Dijk eens te bellen. ‘Ze maakte heel vriendelijk duidelijk dat het nog niet zo ver was,’ grinnikt Heytze.