Katherine Mansfield (1888-1923), die zo veel meemaakte dat ze alleen daarom al voer is voor biografen, geldt als een minor writer. Ten onrechte, betoogt Claire Harman in het biografische portret All Sorts of Lives. Sinds Tsjechov heeft ‘geen schrijver zoveel betekend voor de ontwikkeling en verfijning van het korte verhaal’. 

Het begint al met haar dood, ben je een eeuw later geneigd te denken. 9 januari 1923 was het toen Katherine Mansfield héél even vergat dat ze de voorgaande maanden in een voormalig karmelietenklooster in het Franse Fontainebleau-Avon had doorgebracht, in de ‘therapeutische gemeenschap’ van de Armeense spiritist/kwakzalver Georgi Gjoedzjiev, omdat ze al vijf jaar aan tuberculose leed. Haar echtgenoot, John Middleton Murry, was op bezoek en na een avond waarin ze onder meer hadden toegekeken hoe de overige communeleden (volks)dansten, rende ze, uitgelaten en roekeloos, de trap op naar haar kamer. Bovenaan gekomen kreeg ze een daverende hoestbui, en toen ze zich naar Murry omdraaide ‘stroomde er een grote golf bloed uit haar mond’.

Een paar minuten later was Mansfield dood. ‘Zo plotseling als een lamp die werd uitgeschakeld’, schrijft Claire Harman in de inleiding van haar compacte én uitstekende biografische portret All Sorts of Lives: Katherine Mansfield and the Art of Risking Everything, dat exact honderd jaar later verscheen, en niet voor niets begint en eindigt me die sterfscène. 

Een typerend dramatisch (en tragisch) slot is het, aan een leven dat altijd halsoverkop geleefd leek te worden.    Want, goed, Harmans titel verwijst vooral naar Mansfields verlangen om op papier parallelle universums voor zichzelf te scheppen. (‘Zou jij ook niet graag allerlei levens uitproberen?’ schreef ze er al op haar zeventiende over, in een brief aan een nichtje. ‘One is so very small.’) Maar in de slechts vierendertig jaar die ze zelf kreeg, perste Kath genoeg avonturen en ervaringen om moeiteloos negen mensenlevens te vullen.

Avonturen

Op 14 oktober 1888 als Kathleen Beauchamp geboren en opgegroeid in een prominente zakenfamilie in Thorndon, een buitenwijk van de hoofdstad Wellington had ze als tiener al gepassioneerde verhoudingen met jongens en meisjes, onder wie klasgenote en ‘Maori-aristocrate’ Maata Mahupuku, en reisde ze vanuit Londen, waar ze een deel van haar schoolopleiding genoot, kriskras door Europa. In 1908, eenmaal in Engeland gevestigd, raakte ze zwanger van een muzikant, trouwde in paniek met een elf jaar oudere zangleraar (niet de vader) die ze een dag na de bruiloft alweer verliet. Waarop haar even formidabele al ijskoude moeder Annie kwam overvliegen om de (reputatie)schade te beperken, Mansfield onderbracht in een kliniek in Beieren waar ze het kind ‘verloor’, en haar bij terugkomst in Nieuw-Zeeland subiet uit haar testament schrapte.

Klinkt afdoende? Niet van zins zich lang te laten afremmen, deed de schrijfster tijdens haar korte verblijf in Duitsland de inspiratie op voor de verhalen in haar eerste bundel, In a German Pension (1911), maar ook gonorroe, een hardnekkig geschenk van tijdelijk minnaar Florian Sobieniowski, een Poolse letterkundige die haar er later nog mee chanteerde ook. (Gezondheidstechnisch had ze geen geluk met mannen: D.H. Lawrence besmette haar waarschijnlijk met de tbc die haar fataal zou worden.) Dat ze terug in Engeland algauw een relatie kreeg met de eerdergenoemde schrijver/redacteur John Murry, weerhield haar niet van amoureuze avonturen, zoals die met de Franse schrijver Francis Carco, die ze, toen hij in 1915 vocht in de Eerste Wereldoorlog, tegen alle (krijgs)regels opzocht voor een rendez-vous nabij de frontlinie.

Hoewel Mansfield zich altijd als een buitenstaander bleef beschouwen, ging ze om met iedereen

Voeg daarbij dat ze, hoewel ze zichzelf als ‘little colonial’ altijd als een buitenstaander bleef beschouwen, omging met iedereen, van James Joyce en Bertrand Russell tot de leden van de Bloomsburygroep, haar slepende en slopende ziekten en het in dat licht duizelingwekkende aantal van meer dan honderd korte verhalen dat ze schreef, en Mansfield lijkt een zwartromantische biografendroom.

Verhalen

Geen wonder dat er naast de erkende standaardwerken, het licht hagiografische Katherine Mansfield (1954) van Antony Alpers en Claire Tomalins veel kritischer Katherine Mansfield: A Secret Life (1987), een aardig boekenplankje over haar is volgeschreven.

Natuurlijk neemt ook Harman enkele van de smakelijkste verhalen op. Ze beschrijft de wonderlijke haat-liefdeverhouding tussen haar en Virginia Woolf, die Mansfield bij hun eerste ontmoeting vanwege haar parfum nuffig vilein vond ‘stinken als een civetkat die is gaan tippelen’. Andersom vond ze Woolf dan weer op een ongewassen manier ‘smelly’. Terwijl een volledig hoofdstuk is gewijd aan hoe de schrijfster haar dagboekaantekeningen over die spectaculaire oorlogsromance met Carco verwerkte in het verhaal ‘An Indiscreet Journey’.

Maar alleen dat laatste maakt al een beetje duidelijk wat All Sorts of Lives onderscheidt: het werk wordt in dit boek nadrukkelijk vooropgesteld, door telkens weer te laten zien hoezeer voor Mansfield het schijven van levensbelang was. (‘Voelen andere kunstenaars dat net zo sterk als ik,’ vroeg ze zich ooit af, ‘die voortstuwende noodzaak, die schreeuwende behoefte?’ terwijl ze in haar laatste jaren steeds meer schreef alsof de dood haar inderdaad op de hielen zat.) Maar ook door dat létterlijk te doen: elk van de tien hoofdstukken begint met de zorgvuldige lezing van een verhaal (‘The Story’), gevolgd door de behandeling van daarmee verband houdende episodes uit ‘The Life’.

Harman koos relatief onbekende verhalen als ‘How Pearl Button Was Kidnapped’ en ‘The Tiredness of Rosabel’ naast wat je haar klassiekers zou kunnen noemen, en toont overtuigend hoe verbijsterend goed en baanbrekend Mansfield kon zijn.

Analyses

Neem, waarschijnlijk haar meesterwerk, ‘Prelude’ (1918), een uit twaalf vignetten opgebouwde evocatie van een paar dagen uit het leven van het gezin Burnell in een pas betrokken landhuis in een rurale buitenwijk. Vijftig impressionistische pagina’s waarin we ons vloeiend verplaatsen in onder meer de negenjarige Kezia, haar ouders, grootouders, zussen of bediende Alice. Waarin we vluchtig deelgenoot worden van hun gedachten en gesprekken, maar hun wereld vooral min of meer plotloos aan ons voorbij zien en horen trekken; gevangen door een prozacamera die soms inzoomt op de ‘zogenaamd kleine dingen’, ‘the detail of life, the life of life’, om dan weer, pakweg, een prachtig panoramashot van de van dauw en vogelgezang vergeven tuin bij ochtend te maken. Modernistische technieken, feitelijk, waarmee de schrijfster ver voor de troepen uit liep, zo helpt Harmans ons herinneren, en deels de weg baande voor James Joyce’ Ulysses (1922) en Mrs. Dalloway (1925) van Woolf, die ‘Prelude’ overigens eigenhandig letterzette voor de een jaar eerder door haar en haar echtgenoot Leonard opgerichte uitgeverij Hogarth Press.

Elders krijg je dankzij scherpzinnige, enthousiasmerende analyses vreselijk zin om het al even Woolfiaanse ‘The Garden Party’ te herlezen, of het tragikomische ‘The Daughters of the Late Colonel’, waarin twee ouwe vrijsters hartverscheurend hilarisch onthand zijn na het overlijden van hun dictatoriale vader. En ondertussen wordt Harmans stelling dat sinds Tsjechov ‘geen schrijver zoveel heeft betekend voor de ontwikkeling en verfijning van het korte verhaal’ steeds geloofwaardiger.

Bewonderd

Geen overbodige boodschap, want in de loop der tijd verwaterde Mansfields reputatie tot die van een hooguit interessante minor writer. Waarschijnlijk mede doordat haar weduwnaar na haar dood al haar nagelaten schetsen, onvoltooide aanzetten en kattebelletjes in druk liet verschijnen. Al zal het feit dat ze nooit een roman schreef ook niet helpen.

Veelzeggend: met de  heruitgave van Het tuinfeest en andere verhalen, waar in de twee laatstgenoemde verhalen te vinden zijn, ligt volgende week voor eerst in bijna twintig jaar een vertaalde bundel van haar in de winkel.

Harman stelt daar de Katherine Mansfield tegenover die terecht werd en wordt bewonderd door zulke uiteenlopende auteurs als William Trevor, Rebecca West, Angela Carter en Ali Smith, en over wie Virginia Woolf bij het bericht van dier dood in haar dagboek bekende: ‘I was jealous of her writing – the only writing I have ever been jealous of.’   

Claire Harman
All Sorts of Lives. Katherine Mansfield and the Art of Risking Everything.

Katherine Mansfield
Het tuinfeest en andere verhalen

Oorspronkelijke titel: The Garden Party and Other Stories

Vertaler: Jo Fiedeldij Dop

meer boekentips