Wie gegrepen werd door Wolf Hall en Het boek Henry en had gehoopt dat het derde deel over Thomas Cromwell de aanleiding zou zijn voor dit gesprek, moet nu even omschakelen. De geest geven is geen historische roman, maar een autobiografisch boek. Een memoir. Haak niet teleurgesteld af, want een beter boek zul je dit jaar niet lezen. Niet alleen omdat het leven van Hilary Mantel een veel dikker boek had gerechtvaardigd, maar omdat ze particulier drama weet om te smeden tot grootse literatuur.
Het is moeilijk om niet al te kwistig met superlatieven te strooien als je het over Hilary Mantel hebt. Ze behoort tot die buitencategorie van wie elke letter de moeite van het lezen waard is. Naast de Cromwell-boeken schreef ze een plank vol hedendaagse romans en korte verhalen. Haar laatste bundel, De moord op Margaret Thatcher, verscheen twee jaar geleden. Het titelverhaal was goed voor een relletje, evenals haar essay ‘Royal Bodies’ waarin ze kroonprinses Kate typeerde als een kleurloze aankleedpop met een plastic glimlach.
Desondanks werd ze op 5 februari 2015 door prins Charles geridderd, zodat ze zich tegenwoordig Dame Hilary mag noemen. Laten we hopen dat de volgende onderscheiding in Zweden wordt uitgereikt. Want Hilary Mantel is Nobelprijsmateriaal.
Het autobiografische Giving Up the Ghost verscheen al in 2003, maar is nu pas vertaald. Het voelt een beetje gek om te praten over een boek dat ze al zo lang geleden schreef, maar zelf zegt ze dat niet erg te vinden, al had ze er graag een hoofdstuk aan toegevoegd. Daarover later meer.
Hilary Mantel was heel even in het land en wilde maar één interview geven. Een gesprek over haar jeugd, haar ziekte en haar spookkinderen. ‘Als je te veel gehecht bent aan je privacy, moet je geen schrijver worden.’
geheugen als een boek
Het verhaal begint in juli 2000, na de plotselinge dood van haar stiefvader Jack. Die gebeurtenis zet een machinerie in werking die Mantel terugvoert naar haar vroegste jeugd, nog voordat ze naar school ging. De iets omhoog komende steen waarover ze als kleuter telkens struikelde, het verwassen bloemetjesschort van oudtante Annie die om tien uur ’s ochtends de kool al opzette, de bruine plekken in de ivoren pianotoetsen. Haar geheugen moet onwaarschijnlijk goed zijn. Mantel: ‘Ik heb het gevoel dat ik me alles kan herinneren uit mijn jeugd en ben altijd verbaasd dat dat kennelijk niet voor iedereen geldt. Vanaf een jaar of vier is mijn geheugen als een boek, een doorlopend verhaal. Daarvoor zijn het geïsoleerde herinneringen. Als ik eraan terugdenk, beleef ik alles alsof het nu gebeurt. In sommige opzichten voelen de mensen uit het verleden zelfs dichterbij dan de mensen die ik nu in mijn leven heb.’
Zonder te veel weg te geven, kunnen we zeggen dat de jeugd van Dame Hilary hoogst ongebruikelijk was. Ze groeide op in Hadfield, in de buurt van Manchester. Een katholiek arbeidersgezin, opa en oma woonden een deur verderop. Nadat er een groter huis werd betrokken, kwam een zekere Jack steeds vaker over de vloer, totdat hij op een dag niet meer wegging en Hilary’s vader zijn intrek nam in de logeerkamer. Zo ontstond een driehoeksverhouding die ze beschrijft door de ogen van het kind dat ze toen was. Toen haar moeder en Jack een paar jaar later naar een dorp verderop verhuisden, verdween haar vader voorgoed uit haar leven.
onsentimentele houding
‘Over mijn vader mocht niet gesproken worden. Mijn moeder had alle foto’s weggegooid, ieder bewijs van zijn bestaan was uitgewist, maar ze kon mijn geheugen niet wissen. Mijn jongere broers dachten dat mijn stiefvader hun vader was. Ik was de enige die zich hem herinnerde. Mijn moeder heeft nooit over hem willen praten. Ik heb bewust een zeer milde versie van mijn jeugd beschreven, omdat ik hoopte dat dit boek ertoe zou leiden dat we het eindelijk over al die verboden onderwerpen konden hebben, maar dat is niet gebeurd. Achteraf was het naïef om daarop te hopen. Mijn moeder was gekwetst door het boek, maar ik ben wel van alles te weten gekomen over mijn vader. Hij is hertrouwd met een weduwe die zes kinderen had. De oudste was een meisje van mijn leeftijd. Zij nam contact op nadat het boek verscheen. We hebben elkaar ontmoet en ik heb een paar dingen van haar gekregen, waaronder het schaakbordje waarover ik schrijf. Ik kon mijn ogen niet geloven toen ze het uit haar tas haalde. Dat was het voorwerp dat ik het meest met hem associeerde.
Het was fijn om eindelijk te weten wat er van mijn vader was geworden, maar ik realiseerde me ook dat hij niet belangrijk meer voor me was. Ik was niet emotioneel, alleen nieuwsgierig. Ik was gewoon blij dat ik wist hoe het zat, we willen allemaal weten hoe een verhaal afloopt.’
Het is precies die onsentimentele houding die het lezen van De geest geven tot zo’n bijzondere ervaring maakt. Want de ellende was nog niet voorbij nadat Mantel het huis uitging om rechten te gaan studeren. Ze was net twintig, toen ze geveld werd door vermoeidheid, braakaanvallen en een onverklaarbare pijn in haar benen. Artsen konden geen oorzaak vinden en concludeerden al gauw dat haar klachten psychisch moesten zijn.
endometriose
In de nachtmerrie die volgt, wordt ze opgenomen en volgepompt met pillen waarvan ze gaat hallucineren. De dokter adviseert haar te stoppen met studeren en schrijven moet ze ook vooral niet meer doen. Dit was een tijd, zo memoreert Mantel, waarin hoogopgeleide, jonge vrouwen al snel ‘hysterisch, neurotisch, lastig en onbeheersbaar’ werden gevonden. Het zou nog zeven jaar duren voordat ze, na het bestuderen van medische handboeken, zelf de diagnose zou stellen: endometriose, een afwijking aan de baarmoeder die ertoe leidt dat de maandelijks afgestoten cellen zich door het hele lichaam verspreiden en daar gaan bloeden. Dat leidt tot littekenweefsel dat op zenuwen en organen drukt en zo een scala aan klachten veroorzaakt.
De ziekte heeft haar leven bepaald. In veertig jaar is er geen dag geweest waarop ze geen pijn had. Die ervaring had kunnen leiden tot een draak van een boek, maar alleen al de wijze waarop ze gestalte geeft aan de kinderen die ze nooit kreeg, is tekenend voor haar zeldzame talent om boven haar eigen leed uit te stijgen. Deze spookkinderen zullen de lezer lang achtervolgen.
‘Als je over jezelf wilt schrijven, moet je jezelf behandelen als personage. Je moet afstand nemen, alsof je andermans verhaal vertelt. Dat is de waarde die je toevoegt als schrijver. Mensen die geen schrijver zijn en over hun eigen leven proberen te schrijven, denken dat anderen willen lezen wat hen is overkomen. Maar als je geen afstand hebt, werkt het niet.
Het schrijven van dit boek was niet therapeutisch. Jaren geleden heb ik me voorgenomen om elke kans aan te grijpen om endometriose onder de aandacht te brengen. Gemiddeld duurt het zeven jaar voordat de diagnose wordt gesteld. In die jaren is er onherstelbare schade aangericht.
Zodra ik schrijf over alles wat er in mijn lichaam gebeurt, voelt het alsof het niet meer over mezelf gaat. Als je te veel gehecht bent aan je privacy, moet je geen schrijver worden.’
Dus schrijft ze ook over een ander gevolg van haar ziekte: dik zijn. Medicijngebruik leidde tot een enorme gewichtstoename. Haar leven lang is ze een magere spillepoot geweest, nu zit ze gevangen in een harnas van vocht en vet, en worden haar op grond daarvan allerlei eigenschappen toegedicht waarin ze zich niet herkent. Over haar omvang schrijft ze net zo indringend als over haar spookkinderen.
nieuw leven
Ze is nu 63. Aangeland bij het laatste hoofdstuk. Dat blijkt een onverwacht happy end te hebben.
‘In 2010 ben ik na een zware operatie heel lang te ziek geweest om te werken. Het duurde ruim twee jaar voordat ik hersteld was. Toen kwam er ineens een dag waarop ik me realiseerde dat ik geen pijn had. De laatste twee jaar voel ik me beter dan ik me ooit heb gevoeld. Al die jaren heb ik door de mist gedwaald en nu wordt het licht om me heen steeds helderder. Daar moet ik nog steeds aan wennen. Als je altijd gezond bent geweest en dan ziek wordt, is dat wennen, maar andersom geldt hetzelfde. Ik heb een nieuw leven gekregen waarin ik dingen kan doen die ik nooit heb kunnen doen.
De afgelopen twee jaar heb ik in het theater gewerkt. Een grote onderbreking, maar wel een goede. Ik voel me nu krachtiger dan ooit en daar zal het laatste Cromwell-boek van profiteren. Die trilogie is mijn levenswerk en ik moet voor het laatste deel nog een paar belangrijke keuzes maken. Zo’n project wordt alleen maar moeilijker, want ik wil dat de drie boeken onafhankelijk van elkaar werken maar ook een geheel vormen. Ik heb nog zeker een jaar nodig, misschien langer.’
Op een van de laatste pagina’s van De geest geven beschrijft Mantel een visioen waarin ze een gestalte ziet sjouwen met grote, in oliedoek gewikkelde voorwerpen: Die gestalte ben ik; de omwikkelde voorwerpen zijn boeken die ik nog ga schrijven, zo God het wil. Maar wanneer wil God ooit iets? En wat is dat schemerige land, dat ongrijpbare pad dat ik zo vaak niet kan vinden – waarheen ben ik onderweg in dat onzekere licht?
Mantel: ‘Toen ik De geest geven schreef, wist ik nog niet dat ik Wolf Hall zou schrijven, maar terugkijkend zie ik wel dat ik me opmaakte voor een grote inspanning. Misschien moest ik eerst over mijn verleden schrijven om klaar te zijn voor mijn levenswerk. Ik denk dat er een bepaald niveau is waarop al mijn verhalen en romans samenkomen. De lezer ziet het misschien niet, maar het is wel zo.’