Jaap Robben kiest voor Wat moet je doen als je over een nijlpaard struikelt en De onzichtbaren.
Gedurende schrijfperiodes lees ik nauwelijks andere romans. Maar poëzie kan ik gelukkig wel altijd blijven lezen. De gedichten van Edward van de Vendel behoren tot mijn meest dierbare. Ik lees ze voor ’s avonds in bed aan mijn lief. Soms moet ik er aan denken omdat hij iets zo precies kan verwoorden wat ik zelf niet verteld krijg. Of gewoon omdat ze mijn gedachtes een salto laten maken. Zijn taalgebruik is helder en dynamisch, zijn onderwerpen dichtbij en herkenbaar. Daarmee schrijft hij virtuoze gedichten. Omdat je onder de oppervlakte van zijn woorden altijd weer nieuwe dieptes ontdekt. Omdat zijn gedichten na lezing je beeld van iets bepalen.
Wanneer ik ’s nachts over de koude badkamervloer naar het toilet loop, denk ik aan zijn poëzie. Of wanneer tante dinges is overleden die ik eigenlijk niet zo goed kende. En soms helpen zijn gedichten om me iets te herinneren, het gevoel van vroeger wanneer je je moeder zag huilen. Of de allesoverheersende zwaarte die ik als kind kon voelen wanneer een vriendschap haperde en ik niet wist wat ik daaraan kon doen. Dit is een bundel die je krijgt voorgelezen vanaf je zesde en die je als hoogbejaarde nog steeds tot je lievelingsboeken rekent.
Wanneer ik naar mijn boekenkast kijk, herinner ik me elk boek door iets anders. Soms een personage, een bepaalde sfeer. Of een enkele zin die bij herlezen ineens klein lijkt in verhouding tot wat die zin in mij heeft losgemaakt. De onzichtbaren onthield ik om al deze redenen. Maar vooral bleef het landschap in me achter. Een landschap waar ik steeds weer naar terug verlangde. Een ruw Noors eiland, aan het begin van de 20e eeuw. Soms sla ik het boek ergens open en lees een willekeurig fragment, om even op het eiland Barrøy terug te zijn. Bij de opgroeiende Ingrid en haar familie. Hoe zij zich staande houden in een tijd, op een plek waar je niet de baas bent over de grond waarop je leeft. Maar waar je misschien eigendom bent van die grond, van de wind, de bergen. Toen je afhankelijk was van wat de vloed je bracht, van de seizoenen, van de generaties voor je.
Dit is een boek dat me steeds weer kalm maakt. En als ik het dichtsla, laat het me altijd weer iets milder om me heen kijken.
Walter van den Berg kiest voor Verzameld werk van Vincent Mahieu en My name is Lucy Barton van Elizabeth Strout.
Toen ik de verhalen van Vincent Mahieu ontdekte, dacht ik nog dat literatuur pas literatuur was als het ging om dikke boeken over belangrijke mensen, met lange zinnen en veel pompeuze woorden. Mahieu (een pseudoniem van Tjalie Robinson, dat ook weer een pseudoniem was, overigens) schreef over gewone mensen in woorden met weinig lettergrepen, maar wel met een hypnotiserende flow in die woorden, en hij gooide er Engels tussendoor wanneer hij er zin in had, yes sir, en er zat een bepaalde woede in die me aantrok. En: de taal ademde een bepaalde jeugdigheid, alsof het gisteren was geschreven, niet veertig, vijftig jaar geleden. Verdomme, als ik dit op mijn leeslijst op de mavo had gehad, had ik wél een boek uitgelezen.
Ik schreef zelf onbeholpen en onuitgegeven romans toen ik Mahieu ontdekte, en een vriend die net zo onbelezen was als ik vond mijn schrijven geen literatuur, want mijn zinnen waren te kort en mijn verhalen gingen niet over sjieke mensen. Maar hier had ik het bewijs! Verhalen met boksers, geweren, gevechten in tak tak tak tak-zinnen - het kon. En ja, het was ook de broeierigheid van Indonesië, en niet zoals een Assistent-Resident die beleefd moet hebben; maar dat doet er niet toe, die verhalen hadden ook in Rotterdam kunnen spelen, of in Twente, of in Amerika. Het was geen exotisme, het was steen- en steengoed.
Ik had ooit een leraar Nederlands die zei dat heel veel boeken die door vrouwen waren geschreven niet uitgegeven zouden zijn als ze door een man waren geschreven, en voor het gemak nam ik aan dat hij gelijk had, want dat scheelde een hoop boeken die je zou moeten lezen. Dat was hoe ik in die tijd dacht over lezen, nu denk ik: als ik dat was blijven geloven, had dat een hoop gescheeld in prachtige ontdekkingen. Een van de mooiste boeken die ik ooit las is My Name is Lucy Barton, van Elizabeth Strout. Ik schiet altijd heen en weer tussen mijn definities van mooi; soms wil ik een roman bombastisch en minstens 600 pagina's dik, en dan denk ik weer: als een boek zo verfijnd is als een lichte aquarel, dan is het toch niet te overtreffen?
In kleine heldere zinnen vertelt Strout over hoe ouders hun kinderen kunnen verpulveren, en hoe het kind van die ouders, ook als het volwassen is, blijft verlangen naar één woord, één daad die die brokstukken, dat fijngemalen stof, bij elkaar kan vegen om eindelijk heel te zijn. Mijn theorette is dat alle (mentale) pijn die niet door heftigheden als oorlog is veroorzaakt bij de verpulverende krachten van ouders vandaan komt, en van de frustratie dat die ouders dat niet erkennen. Dit boek is misschien wel de allermooiste onderbouwing van die theorette ooit, in hartverscheurende pasteltinten - en dan gebruik ik 'hartverscheurend' niet zoals boeken altijd in advertenties worden omschreven, dit is de real thing.
Gerda Blees kiest voor Dingen die we verloren in het vuur van Mariana Enriquez en Veenland van Daisy Johnson.
Ik zou het zelf nooit van een stapel hebben gepakt, als ik het zou hebben zien liggen, met die tekening op de voorkant van een langharige vrouw met hoorntjes op haar hoofd en hoeven in plaats van voeten. En dat terwijl de titel alleen al zoveel moois belooft. Wie zou er niet over in het vuur verloren dingen willen lezen? Maar dat zeg ik achteraf, nu ik het gelezen heb en de titel in mijn hoofd is samengesmolten met de inhoud van het boek. En met het titelverhaal, het laatste verhaal van de bundel, over vrouwen die zichzelf in brand beginnen te steken als protest tegen mannen die hun vrouw in brand steken.
Sommige vrouwen verliezen hun leven in hun vuur, andere alleen hun mooie uiterlijk. De kracht van het verhaal, en van andere verhalen in de bundel, is dat er niet wordt uitgelegd waarom de personages zulke extreme keuzes maken. Het gaat erom de handelingen en gebeurtenissen zelf te laten zien. Het beeld van hoofdpersoon Silvina, die volgens haar moeder vast 'schitterend' zou verbranden, 'een echte bloem van vuur', staat, vergeef me de woordspeling, op mijn netvlies gebrand. Disclaimer: niet geschikt voor lezers met een gevoelige maag.
In de twaalf verhalen in Veenland schildert Daisy Johnson een zompige, drassige wereld die magische gebeurtenissen voortbrengt: een meisje verandert in een paling, een vrouw maakt voor zichzelf twee kinderen van klei, een man keert, overdekt met modder, terug uit zijn graf om bij zijn geliefde te gaan wonen, maar met ieder woord dat hij uitspreekt, of zelfs maar denkt, maakt hij haar letterlijk ziek. In een ander verhaal neemt een zoon juist langzamerhand de taal en herinneringen van zijn moeder weg, totdat ze niets meer weet en zelfs haar zoon een vreemde man voor haar geworden is.
De klei, de modder en het water die het veenland kenmerken, bepalen op onverklaarde wijze de loop van de dingen, en de personages hebben zich ernaar te schikken. Laconiek vertellend proberen ze het hoofd boven water te houden, terwijl de lezer ze langzaam in het moeras ziet wegzakken. Een prachtig boek over de kracht van een landschap, en van de taal waarmee de bewoners van dat landschap zichzelf overeind proberen te houden.
P.F. Thomése kiest voor Legende van een zelfmoord van David Vann en De meester en Margarita van Michail Boelgakov.
Legende van een zelfmoord (2008) bevat zes verhalen, variaties eigenlijk op een thema. Het thema is een vader die verdwijnt.
Maar met zo’n flapteksttypering doe je David Vanns schrijfkunst geen recht. Zijn woorden zeggen iets niet, en zij doen dit heel precies. Wat zij zouden willen zeggen is namelijk te groot voor ze. Er is iets verdwenen. Wat dat is, valt niet zo gemakkelijk vast te stellen. Er is een jongen van twaalf, er is een scheiding, er is vaders nieuwe vriendin, er is een zelfmoord. En er is een desolaat landschap in Alaska dat niets terugzegt.
Iets herstellen wanneer het te laat is, wanneer de situatie hopeloos is geworden, iets wreken soms ook, wanneer de tijd de afstand onoverbrugbaar heeft gemaakt: daar komt het in de literatuur wel zo’n beetje op aan. Een schrijver is beurtelings archaeoloog en tovenaar, vandaal en dromer. Vanns verhalen, variërend van enkele bladzijde tot de omvang van een novelle, zijn op te vatten als reconstructies van mogelijke werkelijkheden, terwijl de werkelijkheid zelf allang is uitgewist als een tekening in het zand.
Een optelsom van verhaalelementen verklaart nooit de magische literaire leeservaring die Legende van een zelfmoord genereert. Het blijft iets ongrijpbaars. De ware werking van een boek begint pas wanneer je het uit hebt.
Ik benijd de onwetende die De meester en Margarita voor het eerst mag gaan lezen, onvoorbereid, want op deze overdonderende roman kun je je niet voorbereiden. Aan de andere kant, deze tekst is zo rijk aan betekenissen dat je hem blijft herlezen. Je komt erin, maar je komt er nooit meer helemaal uit.
Michail Boelgakov (1891-1940) kwam er zelf ook niet meer uit. Hij schreef zijn meesterwerk in de sinistere dagen van de Stalinterreur, zonder hoop op publicatie. Dit verklaart de literaire ontketening, de gitzwarte humor, het absurdisme, de satire, maar ook de angst, de onmacht, de wanhoop, die uit dit zowel zwaarmoedige als bevrijdend lichtvoetige werk spreken.
De meester en Margarita begint met de aankomst van de diabolische ‘buitenlander’ Woland en zijn fantasiefiguren Behemoth, Korovjev en Azazello in de hoofdstad van het kwaad, Moskou. Deze ongevraagde visite lijkt verantwoordelijk voor een reeks onverklaarbare verdwijningen, dodelijke ongelukken en andere ophef veroorzakende ingrepen in de hypocriete, bureaucratische wereldjes van de journalistiek, de auteursbond, het theater en hun partijcommissarissen.
Parallel hieraan wordt het historische verhaal verteld van proconsul Pontius Pilatus, die in de Romeinse provincie Palestina te maken krijgt met een dossier dat hem letterlijk hoofdpijn bezorgt. Het dilemma laten kruisigen lijkt nog de minst ingewikkelde oplossing. Je krijgt warempel sympathie voor de duivel.
Raoul de Jong kiest voor Vliegen zonder vleugels van Tiziano Terzani en A walk across America van Peter Jenkins.
Vliegen zonder vleugels (vertaald uit het Italiaans Un indovino mi disse, Tiziano Terzani, 1995) is een boek is dat mijn leven veranderd heeft, niet alléén omdat het de eerste keer was dat ik een boek las dat leek op het soort boeken dat ik zelf probeer te schrijven. De eerste zinnen waarin Tiziano zegt dat het leven vol mogelijkheden is, zélfs als sommige mogelijkheden zichzelf presenteren in de vorm van een vloek, hadden ook de eerste zinnen van Jaguarman kunnen zijn.
Ik las het boek in 2007, terwijl ik samen met mijn Italiaanse vriend een serie dagelijkse columns schreef voor NRC Handelsblad, over een reis van van Noord- naar Zuid-Italië. Bush was nog president van Amerika, er waren (toen al) overal natuurrampen en oorlogen en iedereen leek er (toen al) van overtuigd dat de wereld binnenkort zou eindigen. Ik wilde mijn plekje in de krant gebruiken om iets te schrijven dat de wereld een beetje mooier zou maken, maar ik wist niet wat. Ook ik zag vooral hoe slecht het met de wereld ging. Mijn vriendje adviseerde me om Tziano's boek te lezen.
Tiziano was de Azië-correspondent voor de Duitse krant Der Spiegel. Dertig jaar lang had hij revoluties en oorlogen verslagen. Hij had steeds gehoopt dat zo'n oorlog of revolutie dingen zou verbeteren, maar na dertig jaar moest hij tot de conclusie komen, dat in alle gevallen de dingen alleen maar verslechterd waren. In 1993 viel hij in een depressie en herinnerde hij zich de voorspelling van een waarzegger die hij twintig jaar eerder had bezocht: 'Wat je ook doet in 1993, reis niet met het vliegtuig!'
Aangezien hij toch al depressief was, besloot Tiziano, half als grap, om de voorspelling serieus te nemen: een jaar lang reisde hij door Azië, zonder het vliegtuig te nemen en overal waar hij kwam bezocht hij de meest beroemde waarzeggers en sjamanen. Al vlug begonnen er vreemde dingen te gebeuren en na een jaar was zijn blik op de wereld totaal veranderd. De enige revolutie die de wereld kan veranderen, begreep hij, is een revolutie die elk mens moet maken in zichzelf. En: wonderen gebeuren als je doet alsof wonderen bestaan.
We besloten om Tiziano's formule uit te proberen. We kochten een zogenaamde wonderamulet op het station in Milaan en vanaf dat moment lieten we alles van het toeval afhangen. Het lot bepaalde waar ik in de krant over zou schrijven. We namen de eerste trein die vertrok, en toen we uitstapten vroegen we vreemden waar we moesten slapen. Na twee maanden kwamen we terecht in Palermo.
Op de allerlaatste avond aten we met twee vrienden die waren overgevlogen uit Parijs, in een restaurantje met uitzicht op de zee. We vertelden over alle vreemde dingen die onderweg gebeurd waren en probeerden te begrijpen wat we daaruit konden concluderen. 'Als je doet alsof wonderen bestaan, gebeuren ze ook, ' zei ik. En precies op dat moment gingen alle lichten in het restaurant uit en was er een vuurwerkexplosie, precies naast ons raam.
Ok, ik voel me nu alweer schuldig ten opzichte van alle duizend boeken die ik óók aandacht had willen geven (bijvoorbeeld Romance in Marseille van Claude Mckay - google die naam!) (De menschetende aanbidders der zonneslang van de gebroeders Penard) maar A walk across America uit 1979, van Peter Jenkins, was de grote inspiratie achter mijn eigen boek De grootsheid van het al.
Ik was het boek al een aantal keer tegengekomen op boekenmarktjes. Op de kaft staat een grote foto van een man met een rugzak en een hond in een berglandschap. Pas toen mijn eigen hond, Puck, in 2012 overleed heb ik het boek besteld en gelezen. Peter Jenkins, de schrijver van dit boek was ongelukkig over zijn leven, ongelukkig met zijn land, Amerika. Hij wilde vertrekken, door Europa gaan reizen. Tot iemand hem er op wees dat hij zijn eigen land helemaal niet kende. Hij kende de naam van zijn buren niet eens.
Peter besloot samen met zijn hond Cooper van de ene kant naar de andere kant van Amerika te gaan lopen. Hij kwam langs allemaal vreemde, bijzondere plekken, waaronder The Farm, een enorm woonexperiment, opgericht door jonge mensen die in 1971 onder leiding van een docent creatief schrijven uit San Francisco waren getrokken. Peter ontdekte de schoonheid van zijn eigen land en van haar mensen. Hij ontdekte dat je de werkelijkheid alleen met je eigen ogen kunt ontdekken, en dat die werkelijkheid altijd mooier is dan die waarover je leest in de krant.
Kort nadat ik dit boek uit had had ik een droom, en besloot ik uit naam van Puck van Rotterdam naar Marseille te lopen. Peters voorbeeld volgen bleek een van de slimste dingen die ik ooit heb gedaan.
Bibi Dumon Tak kiest voor De geheime schrift van Sebastian Barr en Hier van Joke van Leeuwen.
Roseanne McNulty is ongeveer honderd jaar oud. De helft van haar leven woont ze al in een inrichting en nu ze zo oud is, nu ze ‘alleen nog maar een restant, een overgebleven vrouw is die er niet eens meer uitziet als een mens’ besluit ze haar geschiedenis op te schrijven. Het is een verhaal over Ierland, over haar familie, over het leed dat haar is overkomen. Haar woorden zijn zachtaardig van toon, maar onder die toon schuilt een pijnlijk verhaal dat je als lezer soms niet kunt bevatten. Je vraagt je af waarom deze Roseanne is opgenomen in een gesticht, maar gaandeweg begin je te begrijpen hoe dat heeft kunnen gebeuren. Ook haar behandelend psychiater schrijft zijn levensverhaal op en ook in zijn toon zit mededogen. Dat maakt dit boek zo aangrijpend. Dat je met een zachtaardige blik de kantelende wereld kunt beschouwen.
Sebastian Barry schrijft over zijn familie. Ieder boek een ander lid. ‘Ik probeer mijn personages te redden uit de koude handen van de geschiedenis,’ zei hij in een interview. Zo kan het zijn dat de hoofdpersoon van het ene boek een kleine rol speelt in het andere, want ja, als je eenmaal aan zijn oeuvre begint, wil je al zijn boeken lezen. De geheime schrift was mijn eerste Barry, maar je kunt met ieder deel beginnen. Zijn taal is zo rijk. De zinnen zo mooi dat ik soms een potlood moet pakken om iets aan te strepen: ‘Er zijn blijkbaar diepten van verdriet die alleen degenen die verdriet hebben kennen.’ Ze staan er achteloos, want de vaart van het verhaal heeft voorrang. Of nee: verhaal, vaart en schitterende zinnen gaan bij Sebastian Barry hand in hand. Ooit wint hij de Nobelprijs.
Wij kinderboekenschrijvers worden zelden tot de groep echte schrijvers gerekend. We zijn, vooral de vrouwen, een subvolkje dat tijdens lezingen wordt benaderd als leesmoeder, juf of hobbyist. Op de achterzijde van onze boeken staat geen foto, we worden dus nooit herkend en daarom vaak weggestuurd als we ons voor een bezoek melden bij de voordeur van een bibliotheek of boekwinkel wanneer die nog niet open zijn. We worden daar gezien als klant, en niet als de schrijfster op wie iedereen zit te wachten.
Maar dan Joke van Leeuwen. Ha! Joke van Leeuwen is, na een groot aantal kinderboeken te hebben geschreven op een goede dag toegetreden tot de hoofdcategorie: die der romanciers. Ze won er prijzen mee, en nóg moest ze zich verdedigen. Maar dat deed ze niet. Ze haalde haar schouders erover op. Joke van Leeuwen heeft een brug gebouwd tussen de kinderboekenwereld en die der volwassenen. Ze is van hier naar daar gegaan, maar ze kwam ook weer terug. Ze heeft zichzelf bevrijd van dat kinderboekenjuk omdat ze zich niets aantrok van die twee verschillende werelden, ze maakte er namelijk één van.
In haar roman Hier beschrijft ze een kleine wereld van een klein gezin waarvan de afzonderlijke leden wel willen uitbreken naar een daar, naar de overkant van de grens, maar iedere poging daartoe is gedoemd te mislukken. De brug naar die vrijere wereld blijkt te wankel, of te verboden, of te gemankeerd. Ontsnappen aan het hier lijkt onmogelijk, tot het besef doordringt dat je het daar ook naar het hier kunt halen. Er is dus hoop en Joke van Leeuwen geeft die ons. Hoop voor de hoofdpersonages en hoop voor kinderboekenschrijvers.
Babs Gons kiest voor 67 Seconden van Jason Reynolds en Friday Black van Nana Kwame Adjei-Brenyah.
Er is de laatste jaren een golf voelbaar binnen de wereld van young adult-literatuur: er worden steeds meer boeken geschreven in spoken word-poëzie of vrije vers en dat blijkt een hele toegankelijke vorm voor jong volwassenen. Ik geloof ook heel erg dat deze manier van verhalen vertellen het lezen voor deze groep een stuk interessanter maakt. De tekst, vooral in dit boek, is echt in samenspel met het papier. De verhalen zijn daardoor wervelend, beeldend en knallen als het ware van de pagina af.
Jason Reynolds vind ik echt het antwoord op de zo gevreesde ‘ontlezing’ onder jongeren. Hij is ook de nationale ambassadeur voor jongerenliteratuur in Amerika en hij heeft zoveel mooie dingen te zeggen over jongeren en lezen (zie Youtube!) Mijn zoon van dertien las dit in een avond uit.
Het verhaal van 67 seconden duurt slecht iets langer dan een minuut en speelt zich grotendeels af in een lift. De broer van het hoofdpersonage Will is op straat doodgeschoten en Will wil wraak nemen. Gewapend met het pistool van zijn broer neemt hij de lift naar beneden om de moordenaar van zijn broer dood te schieten. Op elke verdieping stapt iemand binnen. Het zijn bekenden van Will die ooit ook door vuurwapengeweld om het leven zijn gekomen en ze gaan met hem in gesprek waardoor het verhaal een andere wending krijgt.
Lees dit, laat je kinderen dit lezen en als je het uithebt ga dan zeker op zoek naar Poet X van Elizabeth Azevedo. Ook zo’n geweldig YA-boek geschreven in vrij vers.
Friday Black van Nana Kwame Adjei-Brenyah is zo’n boek dat je onverhoeds even helemaal ontregelt. Ik had er wel al over gehoord maar toen ik het eindelijk las dacht ik: Bam! Dat kwam binnen. De verhalen zijn zo extreem, zo verontrustend en tegelijk schetst hij ons een werkelijkheid die vlak bij is. Hij laat mensen van hun lelijkste kant zien. En dat met een vindingrijkheid waar ik jaloers op ben.
Bijvoorbeeld in het verhaal waarin een man wakker wordt gemaakt door en in gesprek raakt met zijn twee geaborteerde kinderen. Fantastisch verhaal, letterlijk en figuurlijk. Een gruwelijk gegeven natuurlijk maar het is zo geschreven dat het me vertederde.
Ik hou heel erg van subtiel surrealisme, dat de dingen net wat ontsporen maar je ze nog wel kan voorstellen en die kunst beheerst Adjei-Brenyah ontzettend goed. Het boek stoelt grotendeels op twee pijlers: de uitwassen van racisme en van de consumptiemaatschappij. In het openingsverhaal volgen we de hoofdpersoon die van kinds af aan heeft geleerd om zijn Zwartheid in te tomen, om te glimlachen als hij boos was, om te fluisteren, in winkels altijd het bonnetje te vragen zodat hij niet beschuldigd kan worden van diefstal. Terwijl hij bezig is zijn Zwartheid gedurende de dag aan te passen luistert hij naar het nieuws: een witte man wordt vrijgesproken van de brute moord op een groep zwarte kinderen. Ze hadden hem angst ingeboezemd, ook al stonden ze gewoon op straat. De uitspraak leidt tot meer geweld. En het titelverhaal is een persiflage op ons totaal doorgeschoten consumptiegedrag. Tijdens Black Friday, tijdens het koopjes jagen, vallen er vele doden. Een bloederig verhaal dat ons een hele lelijke spiegel voorhoudt. Er zitten geweldige elementen in: de voorbereiding van de winkelmedewerkers als ging het om een veldslag, het hoofdpersonage dat een aardig woordje Black Friday’s spreekt.
Het lijken natuurlijk krankzinnige verhalen maar hij vergroot en ridiculiseert het ongemak en de ongelijkheid die tussen ons mensen bestaat. En daarom zijn ze zo verontrustend goed. Friday Black is een keiharde spiegel.
Mira Feticu kiest voor Ontheemd van Edward Said en Het verhaal van San Michele van Axel Munthe.
Edward Said nam ik jarenlang mee in mijn bagage wanneer ik met vakantie ging, zeker in de eerste jaren dat in Nederland woonde. Mijn dochter vond het raar dat ik altijd hetzelfde boek meenam. In die eerste jaren hier kon ik geen plek vinden voor mezelf, geen home. Ontheemd, een boek over afscheid nemen, was toen mijn home, hoe vreemd het ook klinkt. Overal in het boek staan nog aantekeningen en vertalingen; toen ik het kocht, was ik namelijk net begonnen met het leren van de Nederlandse taal.
Ik wil iedereen vertellen over mijn liefde voor Edward Said, een van de belangrijkste intellectuelen van de Arabische wereld, die in 2003 overleed aan leukemie. Tijdens zijn ziekte en behandeling schreef Said, geboren in Jeruzalem als zoon van een Palestijnse christen, zijn herinneringen op. Het zijn herinneringen aan een strenge opvoeding en een ingewikkelde jeugd, waarin hij pendelde tussen zijn moeder en vader en tussen Oost en West.
'Soms ervaar ik mezelf als een samenspel van stromen,' zegt hij over zichzelf. Als buitenlander kun je niet anders dan je je identificeren met zijn strijd. Hij typeert zichzelf als niet-Arabier in een Arabische omgeving en niet-Amerikaanse Amerikaan. Verbanning en ontheemding nemen in zijn denken een centrale plaats in en voor zijn niet Westerse cultuur werd hij een spreekbuis. Zijn herinneringen gaan vaak over 'vertrek, aankomst, afscheid, ballingschap, melancholie, heimwee, binding en het reizen zelf', oh, hoe herkenbaar!
Axel Munthe was mijn houvast in mijn kindertijd, toen ik woonde in een dorp aan de voet van de Karpaten, waar nooit echt genoeg eten was. De mensen moesten er in hun eigen bestaan voorzien en iedereen had wel een varken en wat kippen in zijn tuin. Een jaar lang voerde je je eigen varken en krabde je hem op zijn buik, om in december een mes in zijn rug te steken. Dan aten we hem op, met huid en oren en darmen en al.
Elke december brak mijn hart opnieuw en niemand begreep mijn leed, totdat ik een Zweedse arts ontmoette, die tegelijk armendokter in Napels en lijfarts van het Zweedse koningshuis was. Ik ontmoette hem in een boek, zijn eigen boek, zijn memoires. Van die memoires van Axel Munthe zijn er wereldwijd 32 miljoen exemplaren verkocht. Munthe schreef het boek, Het verhaal van San Michele, in 1927 op het eiland Capri, in de verwachting dat een oogziekte hem blind zou maken, en hij vertelt erin over zijn loopbaan als arts in het pre-antibioticatijdperk.
Elk deel van Het verhaal van San Michele is een avontuur op zich en het staat vol verhalen van patiënten en verhalen over dieren. Zijn liefde voor dieren loopt als een rode draad door het boek. En die draad heeft mij als kind vaak getroost en de moed gegeven om me tegen de barbarij van het neersteken van het varken te keren. Ik wens iedereen in zijn kindertijd het boek van Axel Munthe toe!
Eva Maria Staal kiest voor De tranen van Kuif den Dolder van Nico Dijkshoorn en Koning Hazehart van Anne Tyler.
De tranen van Kuif den Dolder van Nico Dijkshoorn verscheen in 2009 bij mijn toenmalige uitgeverij Nieuw Amsterdam.
Kuif, de beste voetballer ter wereld, duikt onaangekondigd op in het dorpje Uffelte. Zijn bijna Messiaanse aanwezigheid roept verbaasde, bewonderende maar (gaandeweg) vooral tegenstrijdige reacties op bij de dorpsbewoners.
De tranen van Kuif den Dolder is meeslepend, hilarisch, Jiskefet-achtig surreëel, maar vooral jaloersmakend goed geschreven. Zelden zó gelachen. Een meesterwerk zonder poespas.
Koning Hazehart van Anne Tyler is zo’n roman die ik blijf herlezen, omdat de boodschap die in de vertelling besloten ligt nooit verjaart, en omdat Tyler haar personages adem inblaast. Hoofdpersoon Ian Bedloe veroorzaakt de dood van zijn broer, en raakt verstrikt in zijn schuldgevoel hierover.
Tyler beschrijft de lange weg die Ian Bedloe gaat, op zoek naar verlossing, en zij doet dat zo nauwgezet, humorvol en mild dat je als lezer niet anders kunt dan meeleven. Over de stelling dat Anne Tyler “vrouwenboeken” zou schrijven nog even dit: hij is net zo misplaatst als de stelling dat kinderboeken slechts voor kinderen zijn bedoeld.
Goed geschreven kent geen doelgroep, maar kennelijk is het invoelen van complexe emoties voor een aantal mannelijke critici wat moeilijk, of beangstigend.
Miquel Bulnes kiest voor Sandman van Neil Gaiman en Q van Luther Blisset.
Essentieel voor de minibieb der onvolprezen boeken is (The) Sandman, het magnum opus van de Engelse schrijver en scenarist Neil Gaiman. Deze tiendelige serie graphic novels vertelt het verhaal van Morpheus, de heer van de droom: geen 'god' maar een 'perspectief'. Na decennialange gevangenschap moet Morpheus zijn afgebrokkelde rijk herbouwen, maar de gevangenschap heeft zijn kijk op het leven dramatisch veranderd. Steeds duidelijker begrijpt hij dat hij zich zal moeten aanpassen of sterven. De wereld is er een van mythen, sagen en verhalenvertellers, een waar goden wegkwijnen wanneer mensen het geloof in hen verliezen, en waar de gevallen engel Lucifer genoeg krijgt van de hel en er wegloopt.
Buitengewoon knap waaiert de vertelling uit, om de losse verhaallijnen uiteindelijk perfect weer bijeen te brengen. Bovenal toont Sandman hoe door beeld optimaal te gebruiken, de tekst kan worden uitgebeend tot het essentiële, tot dat wat we misschien kunst of literatuur zouden noemen. De serie was een mijlpaal in de volwassenwording van de graphic novel.
Heel anders is de historische roman Q, die ons terugvoert naar de bloedige begindagen van de protestantse reformatie. De hoofdpersoon, die steeds weer nieuwe namen aanneemt, trekt als jonge student naar het Wittenberg van Maarten Luther en Thomas Müntzer. Het blijkt het begin van een leven in het hart van de Europese godstdienstoorlogen. Hij volgt revolutionairen en profeten – elke volgende nog iets radicaler en gekker dan de laatste – die keer op keer worden gesaboteerd door de machinaties van “Q”, een intrigant van het Vaticaan.
Er wordt vuig samengezweerd en eindeloos bloed vergoten, er wordt gedebatteerd over de fundamenten en de politieke betekenis van religie, en tegelijkertijd wordt de lezer bijgeschoold in de oorsprong van het Marxisme en de grondbeginselen van revolutie. Kortom: een onmisbaar boek in de minibieb.
Presentator Nhung Dam kiest voor Het licht van Torgny Lindgren en De laatste dag van Beppe Fenoglio.
‘Deze grote Zweedse schrijver schreef een waanzinnig fantasieverhaal over een man die op zoek gaat naar een vrouw, maar naar zijn dorp terugkeert met een drachtig konijn dat besmet blijkt te zijn met de pest en bijna iedereen in het dorp uitroeit.
Er blijven zes mensen over die alle maatschappelijke rollen moeten herverdelen. Dit boek speelt in een fantasiewereld, maar het heeft mij zoveel geleerd over intermenselijke relaties, hoe je je leven zelf betekenis kunt geven, wie je bent in de wereld.’
‘Al na een paar pagina’s dacht ik: waarom weet niet de hele wereld wat voor pareltje dit is? Een klein verhaal over een jongen, Ettore, die na de oorlog terugkeert naar zijn ouderlijk huis.
Het gaat over het onvermogen om het geluk te vinden als je heel veel hebt meegemaakt in je leven, dat het soms gewoon niet meer lukt om het geluk bij de lurven te pakken.
Door de prachtige, hoekige dialogen raak je niet afgeleid door mooischrijverij. Heel filmisch geschreven, je stapt er zo in. Het is zo hartverscheurend, en toch helemaal niet zwaar.'
Lezer José Ossentjuk kiest voor Elegie voor Iris van John Bayley en lezer Tsjerk Adema kiest voor en Paarden stelen van Per Petterson.
Goede boeken over dementie zijn er wel. Hersenschimmen van Bernlef vond ik destijds heel pakkend en het bijzondere boek En elke ochtend wordt de weg naar huis steeds langer van Frederik Backman.
Maar ècht veel indruk op mij maakten de twee boeken die John Bayley geschreven heeft over zijn leven met de schrijfster Iris Murdoch. Geef mij zo’n man als ik ooit dement word. Het gaat over hun relatie en omgang met haar dementie in al z’n kleine details: accepterend en met veel respect beschreven door Bayley. Ook hun woede en onmacht, en bovenal liefdevol tot aan het onvermijdelijke einde aan toe.
De titel doet vermoeden dat het een avonturenboek is en in zekere zin is het dat ook. Het verhaal wordt met terugwerkende kracht verteld. Een oude gepensioneerde man betrekt een nogal afgelegen huis aan een rivier en in de bossen ergens in Noorwegen. Het is het huis uit zijn jeugd en waar hij als kind heeft gewoond. De buurman komt hem helpen een omgewaaide boom van de oprit te verwijderen.
Die heeft hij nooit meer terug gezien sinds die tijd maar hij herkent hem onmiddellijk. Dan ontrolt zich het veelzijdige verhaal. Het is sfeervol en prachtig geschreven met een verschrikkelijk plot. Maar ook jaloezie, verraad en liefde in oorlogstijd komen aan bod. Jeugdvriendschap. Ontluikende seksualiteit en het stelen van paarden voor wilde ritten door het open veld en de bossen.