In deze film volgen we William Tell, een van de bewakers van martelgevangenis Abu Ghraib. Door hem te volgen gaan we ook sympathie voor het personage voelen. Hoe staat u zelf tegenover hem?
Schrader: ‘Voor mij zit dat allemaal in zijn voice-over, wanneer we in flashback zien hoe hij mensen martelt. Tell zegt dan: “Ik had het in me” En ik denk dat hij gelijk heeft, want we hebben het allemaal in ons. We zijn allemaal in staat om de verschrikkelijkste dingen te doen. Om andere mensen te laten lijden. Als je denkt dat jij de uitzondering bent, heb je het mis. Daarom kan je de bewakers in Abu Ghraib ook niet zomaar afschilderen als monsters, want we hadden daar allemaal kunnen staan.
We leven nu in een maatschappij waarin niemand nog verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Ik loog niet, ik versprak me. Ik heb niemand onzedelijk betast, ik maakte een foute inschatting. Maar in mijn film kan Tell zichzelf niet vergeven. Zijn regering heeft hem vergeven, de maatschappij heeft hem vergeven, want hij heeft zijn straf uitgezeten... Iedereen heeft hem vergeven, behalve hijzelf. Hij vindt dat hij nog niet genoeg geleden heeft.
Die wereld ken ik, want ik ben streng gereformeerd opgevoed en mijn hele jeugd was doordrongen van schuld en lijden. Ik voelde me zelfs schuldig over dingen die ik niet eens gedaan had. Dat was het idee: dat een personage met een wereldbeeld als dat van mij iets doet wat eigenlijk onvergeeflijk is. Hoe leef je daar dan mee? En zo kwam ik op zijn soort van zombiebestaan. Tell is de hele dag met cijfers bezig. In zijn hotelkamer, het casino. Hij is niet dood, maar hij is ook niet echt aan het leven.’
En bij zombies moest u aan professionele pokerspelers denken?
‘Ik zie ze regelmatig op televisie. Van de buitenkant ziet het er heel glamoureus uit, maar alles wat ze doen is over cijfers nadenken. Professioneel gokken is werk. Ze gokken tien tot twaalf uur per dag.
Ik denk altijd na over hoe ik een beroep kan gebruiken in mijn films. Dat begon al met het allereerste script dat ik schreef, voor Taxi Driver. Voordat die film uitkwam waren taxichauffeurs altijd de grappenmakers, de beetje eigenaardige vriend van het hoofdpersonage.
Als je zo’n personage uit die rol haalt en er een donkere antiheld met existentiële problemen van maakt, dan zie je pas wat zo’n taxi echt is. Het zijn gele doodskisten die door de riolen van New York drijven. En in Taxi Driver zit er een jongeman in gevangen. Dan krijgt zo’n metafoor kracht.
Op televisie zie je gokkers altijd lachen en praten, maar wanneer was jij voor het laatst in een casino? En zag je de mensen daar de hele tijd lachen en praten? Ik heb dat in ieder geval nog nooit gezien. Het is juist een nogal sombere aangelegenheid. Vooral voor de mensen die de hele dag achter gokkasten zitten.’