We leven in een surveillancemaatschappij en dat vinden veel mensen wel best. Wat gluur- en afluisterpraktijken onder een ander regime kunnen opleveren, is te horen in de NTR-podcastserie Atlas. ‘Je weet nooit wie je kunt vertrouwen.’

We worden in de gaten gehouden en we weten het. De camera’s zijn overal: in de straten van de stad, boven snelwegen, in gebouwen en in de machines waarmee we communiceren. Elke betaling wordt geregistreerd, elke websearch vastgelegd. We leven in een surveillancemaatschappij en we vinden het wel best: uit desinteresse of uit gemakzucht, erop vertrouwend dat al de registrerende instanties het heus goed bedoelen.

Wat al dat gegluur onder een ander politiek gesternte kan opleveren, wordt duidelijk in de eerste aflevering van de achtdelige NTR-wetenschapspodcastserie Atlas over geheimhouding en privacy, waarin het regime centraal staat dat surveillance – vergeefs – tot overlevingskunst probeerde te maken: de DDR.

Karin Bijsterveld, hoogleraar Wetenschap, Technologie en Moderne Cultuur aan de Universiteit van Maastricht, deed onderzoek naar de afluisterpraktijken van de Stasi, en naar het stemherkenningsonderzoek dat eruit voortkwam.

Het identificeren van anonieme sprekers had een hoge prioriteit, zegt Bijsterveld. Zoals de identificatie van mensen die anonieme dreigtelefoontjes pleegden – ‘Dan zeiden ze bijvoorbeeld: we gaan dat en dat opblazen, om de Stasi bezig te houden’ – of contact hadden met andere personen die al werden getapt. En dus werd een stemmenbank opgezet, met onder meer opnames van potentiële subversievelingen zodat, mocht zo iemand daadwerkelijk het verkeerde pad opgaan, hij of zij dankzij de opname in die stemmenbank kon worden geïdentificeerd.

Voiceprint

Dat vergelijken geschiedde volgens twee methoden. Naast de traditionele gehooranalyse, waarbij stemmen eerst beluisterd en vervolgens beschreven werden aan de hand van kenmerken (klankkleur, spreekstijl, leeftijd, dialect, et cetera) maakte de Stasi ook gebruik van een technologie die in de jaren veertig in Amerika was ontwikkeld, zogeheten spectografie, waarbij stemopnames werden vastgelegd in een grafiek waar de intensiteit en kleur van de stem zijn afgezet tegen de tijd, als visuele voiceprint, vergelijkbaar met een vingerafdruk.

De praktijk bleek weerbarstig, ontdekte Bijsterveld. ‘Weliswaar helpt die spectografische techniek om een stem te visualiseren en haar zo ook een beetje te objectiveren, maar de techniek heeft beperkingen: zo kan een stem door de jaren heen veranderen, waardoor die oude opname waardeloos wordt. Ook klinkt je stem anders als je een vreemde taal spreekt en verandert zij naargelang de emotie: stress zorgt bijvoorbeeld voor een hogere pitch.’

‘Mensen die bandjes afluisterden kregen soms schlagers te verstouwen voor een afgetapt gesprek begon’

Karin Bijsterveld

Die laatste zaken speelden ook bij de ‘traditionele’ gehooranalyse. De Stasi ontwikkelde daarom manieren om bij opnames het doelwit uit de tent te lokken en zo verschillende emoties te verkrijgen. Bijsterveld: ‘Soms had de Stasi na het afluisteren van een telefoongesprek al een idee wie er aan het woord was. Diegene werd dan uitgenodigd, en als de stem op die telefoonopname geagiteerd was, dan probeerden ze diegene in de studio ook geagiteerd te krijgen. Bij Stasi-afdelingen die met buitenlandse spionnen bezig waren, gebeurde het omgekeerde ook: als ze vermoedden dat iemand een gevaar kon opleveren, namen ze diegene van tevoren op. Dan wilden ze juist zo veel mogelijk variatie in emotie krijgen. Vaak probeerden ze diegene ook kwaad te krijgen, dan hadden ze die informatie alvast.’

Schlagers

Binnen de Stasi werden cursussen stemanalyse gegeven. Medewerkers kregen les in hoe je stemmen van elkaar onderscheidt en ook in het herkennen van geluiden: werd er vanuit een telefooncel gebeld dan was het handig als je de straatgeluiden kon thuisbrengen en zo wist te bepalen waar die telefooncel zou kunnen staan.

Het was een omvangrijk systeem, het aantal afgeluisterde gesprekken immens, maar de stemanalyse bleek een instrument met gebreken. Veel matches leverde de stemmenbank niet op.

Een van de verklaringen: opnames waren vaak van slechte kwaliteit, het gevolg van verouderde telefooncentrales. En ook van geldgebrek: was een geluidsopname eenmaal geanalyseerd en getranscribeerd dan werd het bandje hergebruikt, hetgeen de geluidskwaliteit geen goed deed. Bijsterveld: ‘Mensen die deze bandjes afluisterden kregen soms minutenlang schlagers te verstouwen voordat een afgetapt gesprek begon. Die tapes waren dan door de Oost-Duitse grenspolitie in beslag genomen bij inwoners van West-Berlijn die van en naar West-Duitsland reisden.’

‘Mensen uit de inlichtingenwereld hebben aan het eind van hun carrière vaak de behoefte om te praten’

Eleni Braat

Wat ook niet hielp, is dat het afluisterprogramma almaar uitdijde en zich uitstrekte over verschillende afdelingen, die vervolgens een eigen stemmenbank opzetten met eigen beschrijvingscriteria van stemmen. Criteria die bovendien continu veranderden, steeds fijnmaziger werden ook, waardoor verwerking nog meer tijd kostte en onderlinge communicatie een ramp werd. De hoeveelheid data was groter dan de dienst aankon: het zogeheten bigdataprobleem dat zich ook in deze digitale tijden voordoet, maar dan in de vorm van cassettebandjes en papieren doorslagen. ‘Dat voortdurend (her)categoriseren en toegankelijk houden van zo’n enorm databestand is een fundamenteel kennisprobleem, iets wat niet uniek was voor de Stasi.’

Dubbelspion

Het beluisteren van opnames was een vreemde ervaring, zegt Bijsterveld. ‘Je voelt je toch schuldig, want je hoort anderen niet af te luisteren. Ik vond sommige dingen roerend, een jonge vrouw die zei: ik wil best over mijzelf vertellen, maar niet over mijn ouders. Dan realiseer je je ineens hoezeer mensen onder druk stonden. Ik hoorde ook een opname waarin een Stasispion, een vrouw, flirt met een westerse zakenman in een poging om informatie te krijgen. Dat is zo onwerkelijk.’

Die zakenman had ‘M.’ kunnen zijn, of ‘Jansen’, zoals zijn handlers bij de Stasi hem noemden.

Eleni Braat, gespecialiseerd in de geschiedenis van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, ontmoette hem tijdens een wetenschappelijke bijeenkomst. ‘Mensen uit de inlichtingenwereld, die altijd alles geheim moeten houden, hebben aan het eind van hun carrière vaak de behoefte om te praten. Wat “M” zo bijzonder maakt is dat hij erin toestemt dat zijn verhaal naar buiten komt,’ zegt Braat, die samen met de Leidse onderzoeker Ben de Jong een boek schrijft over de dubbelspion die ‘M’ 22 jaar lang was.

Althans, ‘dubbelagent’ is de juiste aanduiding, corrigeert Braat. ‘“Dubbelspion” is de wereld van John le Carré.’

Sprookjesboeken

‘M’ reisde voor een multinational de wereld over, een uitstekende dekmantel voor zijn clandestiene werk. Hij werd gerekruteerd door de BVD (de voorloper van de AIVD), vervolgens overgedragen aan de CIA en tenslotte, in 1967, benaderd door de Stasi, voor wie hij tot 1989 zou ‘spioneren’.

Braat: ‘In werkelijkheid leverde hij ze chicken feed, onschuldige informatie. Hij zocht voor de CIA naar informatie over de modus operandi van de Stasi: wie er werkte, hoe agenten werden gerekruteerd.’

Opmerkelijk in dit verband is dat ‘M’ met zijn contacten bij de BVD en de CIA een veel minder goede relatie had dan met zijn Oost-Duitse handlers. ‘Die laatsten prezen hem uitbundig en fêteerden hem als hij voor debriefing in de DDR was. Ze namen hem mee naar restaurants, naar de sauna, naar nachtclubs. Hij hield van modeltreinen, dus kreeg hij er een cadeau. Hij hield van sprookjes, dus kreeg hij sprookjesboeken. Van de BVD daarentegen had hij niets te verwachten. Toen hij trouwde belegde de dienst een vergadering met als uitkomst dat een huwelijkscadeau niet aan de orde was,’ vertelt Braat. ‘Hij was er goed in, was sociaal sterk en hield van de spanning, daarom ging hij zo lang door. Maar die periode heeft hem ook getekend. Het is een wereld waarin je nooit weet wie je kunt vertrouwen. Als je hem nu ontmoet, oogt hij op het eerste gezicht ontspannen, maar als je goed kijkt, zie je dat hij alles en iedereen observeert, hij staat voortdurend helemaal aan.’

Jagdwurst

In een vitrine in het DDR-Museum staat een bord met de tekst ‘Bei Rotlicht galt: Tür geschlossen halten!Afkomstig uit een Stasigevangenis. Werd een gevangene aan- of afgevoerd dan ging het rode licht aan ten teken dat niemand de gang op mocht,’ zegt Friso de Zeeuw van het in Monnickendam gevestigde museum. De voormalige beleidsambtenaar kwam in 1985 voor het eerst in Oost-Berlijn, raakte gefascineerd, kocht een eerste souvenir en – van het een kwam het ander – opende in 1999 een museum in de garage van zijn woning.

‘Ik hoor vaak: het regime was klote, maar we hebben ons leven geleefd, niet alles was slecht’

Friso de Zeeuw

Een museum als een verdwaalde tijdcapsule, vol alledaagse ‘gebruiksartikelen’, alsof de DDR-burger van ooit, hierheen geteleporteerd, zijn leven zo weer zou kunnen oppakken. Vitrines vol keukengerei, huishoudelijke apparatuur en toiletspullen. Zelfs etenswaren (conservenblikken Jagdwurst en Linsen mit Bauchspeck – ‘Het wordt pas link als de deksel bol gaat staan’ – en een bouwdoos voor de kleine (Der kleine Grossblock Baumeister, met als opgave de constructie van een Plattenbau-flat) ontbreken niet.

Er zijn vitrines gewijd aan ‘vakantie’, ‘erotica’ en ‘hobby’ (waar je onder meer het soort modeltrein vindt waarmee de Stasi ‘M’ paaide).

Duistere zijde

En dan is er dus nog die andere kant.

Aan de muur hangt een pagina uit het Stasidossier van een ex-gevangene. Het is een verslag van hoe hij de dag doorbracht. Van uur tot uur staat aangegeven waar hij was, met wie hij sprak, ondertekend door een Hauptmann (naam onleesbaar) en Oberleutnant Holz. Twee mannen hadden er een dagtaak aan.

Het museum wil ook die duistere zijde laten zien, zegt De Zeeuw, wil informeren. Schoolklassen en onderzoekers komen naar Monnickendam en ook Ossies weten het museum te vinden. Vreemde snuiters eveneens. Nederlanders die er bijvoorbeeld lol in hebben om in een uniform van de Volksarmee rond te lopen. De Zeeuw: ‘Onschuldige hobbyisten die af en toe zo’n uniform aantrekken, samen een kampvuurtje stoken en een beetje Duits praten. Op een open dag stonden er hier een paar in uniform, terwijl er tegelijkertijd iemand rondliep die in de DDR had vastgezeten. Die wist overigens dat dat groepje zou komen.’

Maar waarom zou zo iemand hier überhaupt naartoe gaan? ‘Het was iemand die maar kort had vastgezeten,’ vermoedt de Zeeuw. ‘Mensen die verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt zullen hier niet komen. Dat neemt niet weg dat veel mensen toch een ambivalent gevoel hebben. Wat ik vaak hoor: we werden in de gaten gehouden en we moesten op onze tellen letten. Het regime was klote, maar we hebben ons leven geleefd, niet alles was slecht.’

meer podcasttips