A.S. Byatt combineert academische kennis met nieuwsgierigheid en schrijftalent. Voor haar werk in het genre life writing – biografieën en historische romans – ontvangt ze dit jaar de Erasmusprijs.

A.S. Byatt is zondag 4 december om 11.20 uur te gast in VPRO Boeken op NPO1

Het is een korte anekdote, een paar jaar geleden uit haar mond opgetekend in The Guardian. Maar die terloopse scène is in veel opzichten typerend voor de levenshouding en het werk van de Britse schrijver en essayist A.S. Byatt (1936), die komende donderdag de Erasmusprijs 2016 ontvangt voor ‘haar bevlogen bijdrage aan het genre life writing, dat (auto)biografieën en historische romans omvat’.

Aanleiding was een gloedvol betoog dat ze in dit interview hield over een verhaal dat onlangs in vertaling verscheen in de bundel Klein zwart verhalenboek. Hierin ziet de vertelster haar lichaam letterlijk in verschillende soorten steen veranderen, een even sprookjesachtig en symbolisch als minutieus en realistisch beschreven gevolg van ouderdom en rouw. Stenenliefhebbers gebruiken namelijk vaak aan ‘lichaamsdelen, haar en planten’ ontleende termen. Ze hebben het over ‘niervormig’ en ‘borstvormig’, over ‘bloedsteen’, terwijl de benaming voor de halfedelsteen carneool bijvoorbeeld van het Latijnse carnis komt, oftewel vlees.

Byatt was er nog altijd verrukt van hoe die die ‘verborgen metaforen’ en de onverwachte connecties in de taal, waar ze al researchend op stuitte, haar denken en schrijven op gang hadden gebracht en gestuurd, haar fantasie hadden verankerd in harde feiten.

‘Ik heb ooit een lezing gehouden aan een universiteit,’ vervolgde ze daarop, schijnbaar nogal abrupt, ‘waar een studente na afloop verontwaardigd zei: “U heeft in uw lezing een woord gebruikt dat ik niet ken. Vindt u niet dat dit elitair is?” Ik antwoordde dat ik me in haar plaats opgewonden naar het woordenboek had gehaast.’

Niet meer of minder dan een wat nuffige terechtwijzing, zou je kunnen denken, één die trouwens behoorlijk aan komische kracht wint wanneer je Byatts sonore stemgeluid en onberispelijke Queen’s English erbij denkt. Maar de oprechte honger naar kennis die eruit spreekt, gepaard aan een soms duistere verbeelding en onversneden liefde voor de rijkdom van het geschreven woord, zijn onmiskenbaar de drijvende krachten in haar bestaan. En de bouwstenen van een schitterend schrijverschap bovendien.

‘Toen realiseerde ik me: je kunt beter naar de buitenwereld kijken dan naar binnen. Een heel simpel inzicht, maar wel waar. You could go along quite well, being interested in everything.’

sibling rivalry

Een intens ongelukkig kind noemde ze zichzelf al vaak, toen ze als Antonia Susan Drabble in Sheffield en York opgroeide als oudste van vier kinderen van een rechter en een intellectuele moeder, kenner van het werk van de Victoriaanse dichter Robert Browning, die zich hevig gefrustreerd voelde in haar beperkte huisvrouwenbestaan. En als zus van de latere schrijfster Margret Drabble, overigens, met wie ze altijd een gespannen sibling-rivalry-relatie behield. Een verlegen meisje dat al jong haar heil zocht in verhalen en in de oorlogsjaren sprookjes of de verzameling Noordse mythen Asgard en de goden van W. Wägner verslond. Dat haar kostschooljaren een gruwel vond, en pas aan de universiteit van Cambridge opbloeide, in haar academische werk en als beginnend schrijfster.

De combinatie van beide, van wetenschappelijke en (cultuur)historische kennis en nieuwsgierigheid en het genot van verhalen vertellen, zou in de loop van haar carrière meer en meer haar grote kracht blijken.

Want draaiden Byatts eerste twee romans – The Shadow of the Sun (1964) en The Game (1967) – nog om sterk autobiografische verhalen over opgroeien met een dominante ouder en de dynamiek tussen twee zussen, de ‘echte doorbraak’ kwam toen ze eind twintig en depressief was. ‘Toen realiseerde ik me: je kunt beter naar de buitenwereld kijken dan naar binnen,’ vertelde ze in 2009 in deze gids. ‘Een heel simpel inzicht, maar wel waar. You could go along quite well, being interested in everything.’
Een heuse scholar werd ze.

briljante pastiches

Ze schreef een proefschrift over religieuze metaforen in de zeventiende eeuw en de afkeer van het lichamelijke die daaruit spreekt. Tussen 1962 en 1983 doceerde ze aan verschillende universiteiten, publiceerde studies over onder meer de vroege romans van Iris Murdoch (die een vriendin werd) en het leven en werk van Wordsworth en Coleridge en ze verzorgde een selectie essays, gedichten en ander geschriften van George Eliot.

Ondertussen vond al die eruditie ook haar weg naar haar fictie. Zo volgde ze in de romans The Virgin in the Garden (1978) en Still Life (1985), de eerste delen van wat samen met Babel Tower (1996) en A Whistling Woman (2002) haar Frederica Quartet zou gaan heten, de jonge intellectuele Frederica Potter, die halverwege de twintigste eeuw het hoofd boven water moet zien te houden in het door mannen gedomineerde studentenleven in Cambridge en later, als gescheiden moeder van een zoon en als academicus in Londen. Boeken waarin de jaren vijftig en zestig fraai worden geëvoceerd – met de benauwenis van de naoorlogse periode en de valse utopie van communes en vrije liefde van daarna – in een intiem levensverhaal. Maar ook boeken waarin rustig in dezelfde zin wordt verwezen naar Moby Dick, Wallace Stevens en John Milton of uitgebreid een wetenschappelijke conferentie over lichaam en geest wordt beschreven.

Gerespecteerd werd dat werk beslist. Maar het bezorgde Byatt aanvankelijk ook de reputatie een ‘moeilijke schrijfster’ te zijn. Technisch begaafd en overdonderend belezen, maar ongeschikt om meer dan een select groepje fijnproevers te kunnen aanspreken.

Dat beeld sloeg abrupt om met het verschijnen van Possession. A Romance (1990), waarin al haar passies en talenten op meesterlijke wijze samenkwamen. Waarmee ze de Booker Prize won én over de hele wereld een breed lezerspubliek veroverde.

Geen wonder ook, want het is nog altijd een fenomenale roman, dat verhaal over twee literatuurwetenschappers die er langzaam achterkomen dat de Victoriaanse dichters die ze bestuderen, Radolph Henry Ash en Christabel LaMotte, een gepassioneerde buitenechtelijke relatie hadden. Een meesterproef vol briljante pastiches van negentiende-eeuwse poëzie en (liefdes)brieven, waarin op elke pagina haar diepgravende kennis van die literaire periode, de klassieke mythologie en sprookjes blijkt. Een razend spannend detective- en liefdesverhaal bovendien. En tegelijkertijd een geestige satire op de academische wereld met haar dolgedraaide theoretische twisten en gemene concurrentiestrijdjes, en een meeslepende ode aan de opwinding van historisch onderzoek.

motieven

Die opwinding vind je sindsdien telkens in haar werk terug. In de twee eveneens in Victoriaans Engeland spelende novellen rond wetenschap en spiritualisme in Angels & Insects (1992). In het compacte The Biographer’s Tale (2000), waarin een poging wordt gedaan een portret van een biograaf te schetsen aan de hand van zijn researchaantekeningen over Carl Linnaeus, Francis Galton en Henrik Ibsen. Of in het vuistdikke The Children’s Book (2009), haar historische epos over de Edwardiaanse tijd. Een encyclopedische roman, waarin ze naast de verknoopte familiegeschiedenissen van kinderboekenschrijfster Olive Wellwood en keramist Benedict Fludd zo ongeveer alles incorporeerde: van het ontstaan van de socialistische Fabian Society en het Victoria and Albert Museum tot de schitterende kermis van kunst en wetenschap van de Wereldtentoonstelling in Parijs van 1900 en de loopgraafgruwelen van de Eerste Wereldoorlog. Tussen een duizelingwekkend aantal fictieve personages was er ook nog plek voor bijrolletjes van historische figuren als Oscar Wilde, Auguste Rodin, J.M. Barrie en William Morris. Die laatste is niet toevallig ook een van de twee kunstenaars waarover Byatt schrijft in haar recente essay Pauw & Wijnrank, dat onlangs als prachtig geïllustreerd boekje in vertaling verscheen.

Een weelderig tussendoortje is het, welbeschouwd. Al is overduidelijk hoeveel plezier ze moet hebben gehad in het verweven van een beschouwing over Morris (1834-1896) met die over de veel minder bekende aristocratische Spanjaard Mariano Fortuny (1871-1949), die ooit befaamd was om de prachtige jurken en gewaden die hij ontwierp en maakte in een tot atelier verbouwde verdieping van zijn Palazzo Peraso Orfei in Venetië. Marcel Proust noemde ze in zijn À la recherche du temps perdu, Isadora Duncan danste erin, Susan Sontag werd er decennia later in begraven. Ze bezocht hun werkplaatsen, beschrijft hun huwelijksleven, vindt motieven die in hun beider (textiel)werk opduiken, en slaat ondertussen regelmatig associatief meanderende zijpaden in.
Een beknopte, liefdevolle duo-introductie zonder al te veel pretenties.

ouderwets vakwerk

Maar voor wie Byatts literaire werk kent, is het extra aardig om te zien wat ze in Morris en Fortuny bewondert. Hun neiging om inspiratie op te doen uit het verleden, bijvoorbeeld wanneer ze patronen uit de klassieke oudheid, de Arabische wereld en de noordelijke volksculturen opsporen en die in hun eigen creaties verwerken. Hun liefde voor het ambachtelijke, de wil zich oude technieken eigen te maken (textielverven, borduren en tapijtweven) om met behulp daarvan mooie, dégelijke dingen te kunnen maken. Ouderwets vakwerk. En misschien wel bovenal: hun verbijsterende veelzijdigheid.

Fortuny was naast modeontwerper een talentvol schilder en fotograaf, hij ontwierp lampen en systemen voor toneelverlichting en vroeg als uitvinder meer dan vijftig patenten aan. Morris ontwierp niet alleen textiel, behang en tuinen, hij was ook een dichter, essayist en romanschrijver. Hij vertaalde ondermeer IJslandse sagen en Vergilius’ Aeneis, maakte voor zijn eigen Kelmscott Press boeken van een middeleeuwse, verluchte schoonheid… En dan hebben we het nog niet eens over zijn utopisch-socialistische idealen gehad.

Scheppers van hun eigen complete werelden, kortom, die, met één hongerig oog op het verleden, nieuw en betoverend werk maakten en geïnteresseerd waren in bijna álles.
Het is het soort bewondering dat voortkomt uit herkenning, realiseer je je. Waarna je je opgewonden terughaast naar haar eigen oeuvre.

A.S. Byatt
Pauw & Wijnrank
(oorspr. Peacock & Vine,
vertaling Huub Stegeman,
uitgeverij De Bezige Bij)

A.S. Byatt
Klein zwart verhalenboek
(oorspr. Little Black Book of Stories,
vertaling Saskia van Lingen,
uitgeverij De Bezige Bij)