Weinig dingen zo sterk als de band tussen mens en hond. Neem bijvoorbeeld dertiger Sebastián in de Argentijnse tragikomedie El perro que no calla (of: The Dog Who Wouldn’t Be Quiet). Zijn hond is zijn alles, en Sebastián zou zijn leven geven voor het welzijn van het beestje. Maar in de openingsscène staan zijn buren snikkend in de tuin. Want het arme dier wil maar niet stoppen met janken zodra Sebastián naar zijn werk is. De buren lijken nog maar een stap verwijderd van het inschakelen van de Argentijnse equivalent van de Rijdende Rechter. Kortom: de situatie is onleefbaar geworden.
Maar Sebastián is er de man niet naar om in te grijpen. Hij is meer het afwachtende type, iemand die het conflict altijd zal vermijden. Daarom neemt hij zijn hond voortaan mee naar kantoor. Maar ook daar zitten ze bepaald niet op de aanwezigheid van het dier te wachten. Dat beest piest immers overal op de grond. En dus laat Sebastián zijn baan voor wat is: zijn hond is immers veel belangrijker dan zijn carrière.
Regisseur Ana Katz laat ons in haar zesde speelfilm kleine snippers zien uit vijf verschillende levensfasen van Sebastián. Katz heeft daarbij weinig nodig: dialogen zijn schaars, de setting is vaak minimalistisch en de speelduur bedraagt slechts 73 minuten. Maar Katz toont in dat minimalisme wél een complete wereld. Sebastián is een verdwaalde protagonist die van baantje naar baantje hobbelt; een zachtaardige jonge man, die in een mondige maatschappij vooral als een rare snuiter wordt gezien. In het tweede deel van de film creëert een meteorietinslag ook nog eens een nieuwe scheidslijn tussen arm en rijk (waarbij gelijkenissen met de coronapandemie onontkoombaar zijn). In de kern draait El perro que no calla bovenal om een man die – met of zonder hond – smacht naar wat vastigheid.