Dat James Cameron ooit enigszins zou doorslaan, zat er altijd wel in. De Canadese cineast stond al vroeg in zijn carrière bekend als extreem ambitieus, veeleisend en competitief – kwaliteiten waar hij het ver mee zou schoppen. Hij maakte een paar van de beste actiefilms (Aliens, Terminator 2) en meest lucratieve films (Titanic, Avatar) ooit, ontwikkelde steeds weer nieuwe, revolutionaire special-effects, en wist tussen het filmen door onder meer het record diepzeeduiken te verbreken, nieuwe diersoorten te ontdekken en een camera te ontwerpen voor de Marsrover. Al dat succes had ook wel keerzijden: huilende acteurs op de set, breed uitgemeten ruzies met producenten, studio’s die bijna failliet gingen. Maar daar deed hij zelf niet moeilijk over: alles voor het beste resultaat.
Dus ja, dat Cameron na het ongeëvenaarde succes van zijn ruimtesprookje Avatar (2009) niet één maar direct vier peperdure vervolgen aankondigde, die technisch weer allerlei nieuwe grenzen zouden verleggen, en dat hij vervolgens alleen al voor de eerste vervolgfilm dertien jaar uittrok, zoiets viel wel van hem te verwachten.
Het is absoluut een ontzagwekkende onderneming. Maar ook wel een die gemengde gevoelens oproept. Cameron is inmiddels 68, de kans is reëel dat hij nooit meer ergens anders aan zal werken. Welke potentiële topprojecten laat hij allemaal schieten? En waarvóór precies? Is het doorlopende epos over die blauwe ruimtewezens echt zoveel moeite waard? Kan de planeet Pandora zich meten met geliefde fantasiewerelden als Midden-Aarde, Harry Potters Wizarding World en het Star Wars-universum?