In 1977, kort na het overlijden van zijn moeder, vindt twintiger Antony Penrose op de zolder van zijn ouderlijk huis in Oost-Sussex dozen vol foto’s en negatieven. Het is een vondst die Antony’s kijk op z’n moeder ingrijpend zal kantelen, want tot die tijd was ze voor hem vooral een moeilijke moeder geweest. Zwijgzaam, vaak dronken en depressief, en als ze in een slechte bui was verbaal ongemeen gemeen tegen de kleine Antony.
Maar dankzij de foto’s en negatieven begrijpt hij beter waar die kilheid vandaan moet zijn gekomen. Via de foto’s kijkt hij mee met zijn moeder en ziet hij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Van door de nazi’s gefolterde gevangenen, tot kaalgeschoren ‘moffenhoeren’ en opgestapelde lijken in concentratiekampen Dachau en Buchenwald.
Zijn moeder, Lee Miller, was namelijk oorlogsfotograaf, maar had dat stuk van haar leven altijd voor hem – en de buitenwereld – verzwegen. Antony wist dat ze in de jaren twintig fotomodel was geweest, dat ze in Parijs vrienden werd met Man Ray en Pablo Picasso, en dat ze met zijn vader, de surrealistische schilder Roland Penrose, naar Engeland was gekomen en daar modefotograaf voor Vogue was geworden. Dat ze ook nog oorlogsfotograaf was geweest kwam als een enorme verrassing.
De koffer vol gruwelijke herinneringen van zijn moeder zal zijn herinnering aan haar juist verzachten. In 1985 publiceert hij het boek The Lives of Lee Miller, waarin hij de vele facetten van haar leven eerlijk, maar ook begripvol belicht. Dat boek is de inspiratie voor de biopic Lee, die vanaf 10 oktober in de Nederlandse bioscopen te zien is.