‘Toen ik in het museum zat, dacht ik ongeveer 75 procent van het verhaal te hebben. Ik woonde en werkte en leefde in een glazen kooi. Ik zat daar heel alleen, ik had geen enkel sociaal contact. Ik voelde mij heel zen en kon ongelofelijk focussen. De toeschouwers werden personages voor mij, zoals ik dat ook voor hen was. Ik heb daar heel veel Tinderdates gezien, maar het museum is ook een kindercrèche voor prille ouders. Het had wel iets van een antropologische studie van de mens tussen de kunstwerken. Zonder dat we elkaar spraken, was er een uitwisseling. Een gekke beweging die mij dichterbij mijzelf bracht. Op 16 februari is de puzzel in elkaar gevallen. Ik zocht naar een manier om de jij-stem van de schrijver en het verhaal van Max en Manon met elkaar te verweven. Uiteindelijk zijn die helemaal in elkaar gaan haken. Ik moest de ruis en overbodigheid eruit halen en ik heb heel veel tekst weggesmeten. Dus er is van alles gebeurd in dat museum.’
Dat verhaal is het verhaal van architect Max, die niet gelukkig is in zijn werk, en jurist Manon, die dat juist wel is. Dus zegt Max zijn baan op om thuis te blijven met dochter Noah, terwijl Manon carrière maakt bij een start-up die met behulp van satelliettechnologie lege parkeerplaatsen vindt en verhuurt. Intussen groeit Noah op tot een onzekere puber die wordt verteerd door haar verlangen naar de vrijgevochten Pixie, die haar aantrekt en afstoot. Een verhaal dus over hedendaagse relaties in al hun verschijningsvormen, een mijnenveld waarin De Coster zich graag begeeft, en waarin ze ook haar komische talent kan etaleren. Het maakt Net echt tot een heerlijke hedendaagse zedenschets. Manon werkt tijdelijk parttime en vindt dat ‘een feministisch statement’, terwijl huisman Max aan het aanrecht ‘met opeengeklemde kaken’ een pompoen in stukken hakt voor ‘een experiment met za’atar’.