Amusante passages zijn gewijd aan haar beginjaren, waarin ze alles aanpakte en probeerde. Van korte verhalen in het ‘licht erotische tijdschrift’ Pin Up Magazine en de Magriet tot een zesdelige journalistieke reportage over een toertocht met Dick dwars door Frankrijk voor het blad Motor, en van kinderboeken tot novellen en romans voor volwassenen.
In 1957 debuteerde ze als Thea Beckman, zonder de tweede ‘n’ omdat die volgens haar uitgever ‘vreselijk Duits’ was, met het kinderboek De ongelofelijke avonturen van Tim en Holderdebolder, een halfjaar later gevolgd door nogal drakerig klinkende roman-met-gewaagde-seksscènes Anjers voor Adèle (1958), al had die volgens De Gier ‘een spannende plot en een stoere, onafhankelijke jonge vrouw in de hoofdrol’. Haar grote doorbraak beleefde ze op haar vijftigste met Kruistocht in spijkerbroek (1973), waarna ze in het duizelingwekkend tempo van bijna een titel per jaar bleef publiceren. Veelal historische verhalen, een enkele keer een contemporaine roman als Mijn vader woont in Brazilië (1974) of een heuse futuristische trilogie.
Handelsmerk van de schrijver, die zich niet graag al te nadrukkelijk een feministe noemde maar wel actief lid van Dolle Mina was, werd het spreekwoordelijk geworden ‘Beckmanmeisje’: ‘een onafhankelijk en intelligent meisje dat niet op haar mondje is gevallen en over haar eigen leven wil beslissen’. Dat haar dromen blijft najagen, tegen de verdrukking in en ook bij tegenwind. Net zoals Beckman dat zelf deed, eigenlijk.
Want over succes en erkenning had ze niet te klagen. Bij leven werden er al 1,75 miljoen exemplaren van haar boeken verkocht, ze werd onderscheiden met onder meer Gouden en Zilveren Griffels en de Europese Prix de la Divulgation historique, en ze bleef tot het eind populair bij de Nederlandse Kinderjury. Maar naarmate vanaf begin jaren tachtig bij de beoordeling van jeugdboeken artistieke en literaire kwaliteiten belangrijker werden, wezen de critici steeds vaker op clichématig taalgebruik en een al te nadrukkelijk moraal. En toen ze (het enige relletje in haar lange loopbaan), na verschijnen van het kinderboekenweekgeschenk Het wonder van Frieswijck (1991) van racisme werd beschuldigd om hoe ze (door middeleeuwse ogen) de zwarte slaaf Danga had beschreven, werd ze door NRC-recensente Bregje Boonstra nogal vernietigend vrijgepleit met opmerking dat haar ‘hooguit te verwijten [viel] dat ze niet kon schrijven’.
Flauwekul natuurlijk, dat laatste. En lezers, jong en oud, bleven haar koesteren als een gedroomde geschiedenislerares én vertelster van spannende verhalen over heldinnen in wie ze zich konden herkennen of verplaatsen.