‘En dit is Jaap, Jaap schrijft de biografie van Theo van Gogh.’ Het is eind 2018. Een voorstelrondje op het Amsterdamse freelancerskantoor waar ik vanaf dat moment een plek zal huren. ‘Jaap’ is historicus Jaap Cohen (1980). Twee jaar eerder is hij aan de biografie begonnen van de in 2004 vermoorde filmmaker/tv-interviewer. Die eerste kennismaking is een van de weinige keren dat de naam ‘Van Gogh’ valt. Op kantoor is het ‘Theo’. ‘Theo’ is een kantoorgenoot lijkt het soms, een immer afwezige kantoorgenoot over wie Jaap zo nu en dan spannend nieuws krijgt, nieuws dat hij soms met ons deelt.
Een kantoorgenoot ook die in zijn korte leven enorm veel bewaarde, zo ontdekt Jaap als hij op een dag in 2017 oog in oog staat met twintig propvolle verhuisdozen: Theo’s ‘archief’. ‘Het was een ratjetoe van documenten, brieven, notitieboeken, foto’s, scripts, ansichtkaarten, financiële dingen – echt een totale chaos, ik vond zelfs sigarettenpeuken. Dat moest ik eerst allemaal ordenen.’
De hoeveelheid materiaal blijkt overstelpend. ‘Het was een heel vol leven, hij is misschien maar 47 jaar geworden, maar hij sliep slechts drie à vier uur per nacht, was altijd bezig: hij filmde, deed televisie, schreef columns, was bij talloze conflicten betrokken. Wat ook speelt: hij stierf jong en het is kortgeleden, veel mensen leven nog, je kunt blijven interviewen.’ Bijkomend ‘probleem’: veel geïnterviewden hebben brieven bewaard, er duiken steeds meer brieven op.
Jaap ondertussen schrijft stug door, vertelt af en toe hoe hij vordert, hoe een interview ging.