De Belgische Lara Taveirne (1983) is eind twintig als haar broertje Wolf op zijn achttiende plots verdwijnt en niks meer van zich laat horen. Een half jaar later wordt hij gevonden, levenloos, in de Laplandse bossen. Vastgemaakt aan zijn lichaam zit een Moleskinenotitieboek, met daarin het verslag van zijn laatste reis naar het Noorderlicht. Wolf had schrijver willen worden, Lara werd het. In Wolf (Prometheus) blikt ze, tien jaar later en met het dagboek in de aanslag, terug op de gebeurtenis en hun jeugd in een gezin van vijf kinderen.
Zoals Taveirne Wolf als jong meisje tot leven schreef door zijn naam op honderd geboortekaartjes te schrijven, zo probeert ze hem nu opnieuw tot leven te wekken. Tevergeefs. ‘Aan het begin van dit boek durfde ik hoogmoedig te beweren dat ik je terug wilde schrijven. (…) Intussen ben ik erachter gekomen dat dit onmogelijk is, dat ik je op zoveel manieren ben kwijtgeraakt dat ik alleen daarover kan schrijven.’ In een knap geconstrueerd maar niet minder waarachtig boek, verhaalt Taveirne over Wolfs verdwijning en de manieren waarop het de nabestaanden nauwelijks lukt nog aanwezig te zijn rond het gat dat achterblijft.
‘Sinds jouw verdwijning zijn we allemaal uitgedoofd,’ schrijft vader Taveirne in een van de bijna dagelijkse e-mails die hij zijn zoon stuurt tijdens diens vermissing. Het werkt als een snoer kerstlichtjes: hapert er eentje, dan weigeren ze allemaal. ‘Als je terugkomt, zullen we dan samen de lampjes herstellen?’ Zich bewust van het verdriet van anderen, reflecteert Taveirne door het verhaal heen op haar positie als schrijver en zus. ‘Een boek vol woorden voelde als een daad van agressie tegenover het bijna mystieke stilzwijgen van sommige gezinsleden.’ Gelukkig kwam het er toch. Op zondag 20 oktober vertelt ze erover in VPRO Boeken. Ook Tomas Lieske schuift aan. Van hem verschijnt deze maand de roman Wij van de Ripetta.