Het leek haast een verdwaalde alinea in een lang stuk dat de Brits-Libanese Hisham Matar (1970) in 2016 in The Guardian publiceerde over zijn gedwongen migratie van de Arabische naar de Engelse taal.
‘In dat jaar,’ schreef hij halverwege een relaas over zijn ervaringen op de Amerikaanse school in Caïro, ‘op 17 april 1984, vond er een demonstratie plaats voor de Libanese ambassade in Londen. Een lid van het ambassadepersoneel trok een schuifraam op de eerste verdieping omhoog, stak een machinegeweer naar buiten en vuurde de menigte in.’
Een politievrouw, Yvonne Fletcher, werd gedood en elf Libanese demonstranten raakten zwaar gewond, zo beschrijft Matar het geruchtmakende incident, waarna het ambassadepersoneel een paar dagen later, beschermd door hun diplomatieke immuniteit, op een vliegtuig terug naar Tripoli kon stappen.
In zijn essay ging het hem vooral om de reactie van zijn omgeving. Drie Amerikaanse jongens wachtten hem de volgende ochtend op bij de poort van de school. ‘“Jij hebt die politievrouw vermoord.” Ze wilden wraak. Kort daarop begon ik, hoewel ik nog maar dertien was, sigaretten te roken en bier te drinken.’
Zes jaar later vormt dezelfde schokkende gebeurtenis in Londen een sleutelscène in zijn derde roman, My Friends (Vrienden), waarover hij op zaterdag 2 november op Crossing Border wordt geïnterviewd.
Tussen haakjes: dat Haagse festival kent dit jaar een uitstekend literair programma, met naast Matar optredens van onder anderen Booker Prize-winnaar Paul Lynch, Solvej Balle, Karl Marlantes, Ariana Harwicz, David Mitchell, Julia Schoch en de met een Nobelprijs én de Europese Literatuurprijs 2024 onderscheiden Olga Tokarczuk.