Een gegijzelde pornoster, een nymfomane zangeres en een lesbische non die heroïne doet; in het vroege werk van de Spaanse filmregisseur Pedro Almodóvar (1949) was niets te gek. Zijn extravagante, subversieve uitspattingen ontstonden in een tijd dat Spanje afscheid nam van de jarenlange dictatuur onder Francisco Franco (1936-1975), en de herwonnen culturele vrijheid gevierd werd met explosieve, levendige kunst.
In de decennia daarna nam ‘de plaaggeest van conservatief Spanje’ - zoals de jonge Almodóvar treffend beschreven wordt in onze recensie van zijn meesterwerk La mala educación (2004) - wat gas terug. De films werden minder campy en kregen meer focus. Hoewel het surreële aspect intact bleef in verrassende plotwendingen en excentrieke personages wiens levens op de meest bizarre manieren met elkaar verweven raakten, ging het in Almodóvars films ook steeds wat meer over de grote vragen des levens.
Bijvoorbeeld in het autobiografische Dolor y gloria (2019), waarin een oudere regisseur reflecteert op de keuzes die hij maakte in zijn bewogen leven. ‘Sober’, is hoe de inmiddels 75-jarige cineast zelf de wat meer contemplatieve toon in zijn latere films omschrijft in een interview met IndieWire. ‘De uitstraling van de films is meer ingetogen en beheerst.’
Dat geldt ook zeker voor zijn nieuwe film The Room Next Door, Almodóvars eerste Engelstalige speelfilm, die op het afgelopen filmfestival in Venetië werd bekroond met de Gouden Leeuw. Daarin volgen we de de terminaal zieke Martha (Tilda Swinton, die ook al in Almodóvars korte film The Human Voice (2020) te zien was) en haar jeugdvriendin Ingrid (Julianne Moore), die na vele jaren elkaar weer ontmoeten in het New Yorkse ziekenhuis waar Martha wordt behandeld