‘Voor mij was het gewoon een gevangenis. Een levenloos leven. Elke dag hetzelfde: week in, week uit, jaar in, jaar uit. Niet praten, hè, dat mocht niet. Uitbundig lachen mocht ook niet. Je had niks voor jezelf: je onderbroek niet, je maandverband niet, je post niet. Je had geen privacy, je had niks. We werden gedepersonaliseerd: onze persoonlijkheid werd weggehaald, doodgemaakt, weg.’
De rillingen lopen je over de rug bij dit relaas van Lies Vissers (1953) in de eerste aflevering van de documentaireserie Meisjes van de Goede Herder. Dertien jaar was zij nog maar toen ze werd opgesloten en gedwongen aan het werk ging in het klooster van de Zusters van de Goede Herder in Almelo. Hier werden ‘probleemmeisjes’ naartoe gestuurd: veelal tieners die niet zozeer zelf problemen veroorzaakten, maar ouders met problemen hadden. In Lies’ geval kon haar moeder de opvoeding niet meer aan na het voortijdig overlijden van haar man. Lies’ goede vriendin Joke de Smit (1946) werd seksueel misbruikt door haar stiefvader en hierdoor belandde ze op haar veertiende bij de Goede Herder in Bloemendaal, waar haar nieuwe trauma’s wachtten. Zo maakte men gebruik van een isoleercel, waarin Joke voor straf veertien dagen in het donker werd opgesloten.