Het gebeurt in 2016, tijdens de eerste reddingsmissie van Rob Timmerman. Samen met zijn collega’s is hij die dag al uren in touw. Dan vragen de Italiaanse autoriteiten of ze de opvarenden van een grote rubberboot in veiligheid kunnen brengen. De boot is van een belabberde kwaliteit en met meer dan honderd kinderen en volwassenen zwaar overbeladen. De situatie lijkt stabiel, maar opblaasboten als deze kunnen zomaar bezwijken en zinken.
Timmerman deelt zwemvesten uit en inventariseert of er zwangere vrouwen of zieken aan boord zijn. Dan ziet hij opvarenden hun handen in de lucht steken, als bij een wave in een voetbalstadion. De handen geven een klein groezelig pakketje door. Zijn eerste reactie is ergernis: wie haalt het in zijn hoofd om bagage door te geven, terwijl hij hier is om mensen van de verdrinkingsdood te redden? De laatste persoon kwakt het pakketje in zijn handen. Bijna heeft hij het geïrriteerd in de golven gegooid, maar dan werpt hij een blik op het pakketje. ‘En toen keek ik gewoon in het slapende koppie van een heel klein meisje.’