Schrijver Safae el Khannoussi (1994), die op vierjarige leeftijd van Marokko naar de Amsterdamse Rivierenbuurt verhuisde, werd als kind nooit voorgelezen. Toch waren er thuis verhalen in overvloed. ‘Ik kom uit een familie waar men elkaar continu vermaakt met anekdotes, grappen en roddels,’ vertelde ze onlangs in Nooit meer slapen. Er werd zelfs mee gechanteerd. Als de kleine Safae bijvoorbeeld bang was om te leren fietsen of naar te school gaan, beloofde haar vader een verhaal in te spreken op cassetteband. Ter aanmoediging nam hij het begin alvast op, zodat haar nieuwsgierigheid werd gewekt en ze het einde koste wat kost moest horen. Zo hielpen verhalen El Khannoussi haar angsten te overwinnen.
Die orale traditie is ook terug te vinden in haar recent uitgebrachte debuutroman Oroppa, waarin de vele verhalen over elkaar heen tuimelen. Ja, er is een plot – over de Joods-Marokkaanse kunstschilder Salomé Abergel, die op mysterieuze wijze verdwijnt uit haar woning in Amsterdam-Zuid, en de blowende snackbarmedewerker Hind el Arian die op haar huis vol schilderijen moet passen – maar de roman komt vooral tot leven door de uitstapjes die worden gemaakt naar de levens van de kleurrijke personages die de roman bevolken. Zij hebben allemaal een link met Salomé Abergel, maar wat ze vooral gemeen hebben is dat ze, als migranten in verschillende steden in Europa, verloren zielen zijn, die deel uit maken van een soort onderwereld buiten de ‘normale’ orde – al klinkt dat misschien wat te duister. Stuk voor stuk zijn het juist levenslustige geesten die voortdurend verlangen naar onverwachte ontmoetingen met andere niet-saaie mensen. Of we nu in Tunis, Amsterdam of Parijs zijn, de plek waar deze ontmoetingen plaatsvinden heet in de roman het ‘eenentwintigste arrondissement’. Dit mysterieuze oord staat op geen enkele kaart, maar wordt omschreven als ‘een immer herschikkend stelsel aan kelders, parken, zolderkamers, tunnels, bruggen, parkeergarages, bars, straathoeken, souterrains en achterafsteegjes waarin de gelukkige zoeker terechtkwam om, al was het nog zo kortstondig, te ontsnappen aan de voorspelbare, noodlottige loop van het normale leven.’
Zeven jaar heeft El Khannoussi aan haar debuut gewerkt, terwijl ze ondertussen Arabisch doceerde en werkte aan een proefschrift over Marokkaanse gevangenissen onder het regime van koning Hassan ii, waar dissidenten onder gruwelijke omstandigheden werden vastgehouden en gemarteld. In Oroppa treedt overigens ook een voormalig folteraar uit zo’n gevangenis ten tonele, evenals een slachtoffer. De trauma’s van migranten sudderen dus wel degelijk onder de oppervlakte, maar voeren niet de boventoon. De verbeelding en de speelsheid heersen bij El Khannoussi. Ze streeft er vooral naar, net als haar personages, de omstandigheden te scheppen om nog eens verrast te kunnen worden.
In zijn vierballenrecensie in NRC noemt Thomas de Veen Oroppa een ‘daverend debuut’ en ‘een roman waarbij de zijpaden de hoofdmoot van de roman vormen’. Hij ziet El Khannoussi de Nederlandse letteren binnenstormen ‘alsof deze schrijver nooit anders heeft gedaan’. Het Parool sprak van een ‘frisse wind voor literair Nederland'. De Standaard schreef: ‘eindelijk nog eens een boek om in te verdwalen’.