De meeste lezers weten waarschijnlijk wel dat regisseur Martin Scorsese als kind niet buiten kon spelen met vriendjes omdat hij astma had. Vandaar dat hij thuis elke dag urenlang voor het raam zat en naar buiten keek. Gelukkig hadden zijn ouders een appartement in de wijk Little Italy in New York, zodat de kleine en soms ook grote criminaliteit die Marty beneden voorbij zag komen een onuitputtelijke voedingsbodem werd voor zijn latere misdaad- en maffiafilms.
Minder bekend is dat Scorsese (1942) als astmatisch kind ook heel veel televisiekeek in de jaren vijftig. Omdat de grote Hollywoodstudio’s wel inzagen dat de toen nog jonge televisie een geduchte concurrent zou worden, besloten ze hun films niet aan de tv-zenders te verkopen. Die haalden hun films vervolgens uit het buitenland en vanwege de taal vooral uit Groot-Brittannië. Zo zag Scorsese – in zwart-wit en op een piepkleine beeldbuis – zo’n beetje alle Britse klassiekers uit de jaren veertig en vijftig.
Het werk van Michael Powell en Emeric Pressburger maakte de meeste indruk op de jonge Marty. Films die opvielen dankzij hun sprookjesachtige verhalen, de prachtige locaties en het inventieve gebruik van muziek, beweging en – zoals Scorsese pas ontdekte toen hij de films in de bioscoop zag – kleur. De verhalen die Scorsese zou gaan vertellen vond hij op straat, maar de manier waarop hij ze wilde vertellen ontdekte hij in het werk van Powell en Pressburger.