Weinig mensen zullen Isabel Allende direct verbinden met de politieke actualiteit. Hoewel haar werk sinds haar debuut Het huis met de geesten wordt getekend door de grote gebeurtenissen uit de twintigste eeuw, staat de Chileense auteur vooral bekend als de belangrijkste vrouwelijke vertolker van het Latijns-Amerikaanse magisch realisme, gegoten in familie-epossen, historische romans en liefdesverhalen die, passend bij haar latere thuisland (ze woont sinds 1987 in Californië) vaak optimistisch en empowering van toon zijn.
Toch valt de verschijning van haar nieuwste roman pijnlijk samen met het nieuws. Een dag na ons Zoom-gesprek – de inmiddels tachtigjarige kijkt nog altijd kinderlijk nieuwsgierig de wereld (en de webcam) in – bericht de Los Angeles Times dat een achtjarig Hondurees meisje is overleden in een detentiecentrum voor migranten in Texas. Een week eerder stierf al een tiener uit Honduras in een centrum voor alleenstaande asielzoekers in Florida.
Het zouden zo personages uit Allendes laatste boek De wind kent mijn naam kunnen zijn, dat vanuit verschillende perspectieven en op verschillende momenten in de tijd de verhalen vertelt van kinderen die op de vlucht slaan, en de mensen die hen helpen.
Migratie loopt als een rode draad door uw werk en leven. Is de wereld er anders naar gaan kijken?
Allende: ‘Veel sympathie is er nooit geweest, tenzij mensen een plek ontvluchten die veel in het nieuws is. Zoals Oekraïners nu, die veel warmer worden opgevangen dan de mensen die uit Midden-Amerika de vs binnenkomen. Dat heeft ook een racistische component, dat is altijd zo geweest. Er zijn muren gebouwd, de grens is gemilitariseerd, allerlei wetten moeten mensen tegenhouden, maar ze blijven komen. Niemand wíl vluchten, dat doe je uit wanhoop.’