Op 16 oktober 2020 werd de wereld opgeschrikt door de brute moord op Samuel Paty in Éragny-sur-Oise, een voorstad van Parijs. Toen de docent geschiedenis en maatschappelijke vorming op vrijdagmiddag na de les naar huis liep werd hij midden op straat met een hakmes onthoofd. De achttienjarige dader werd kort na de moord door de politie doodgeschoten, maar zag nog wel kans om een afbeelding van het afgehakte hoofd op Twitter te plaatsten met het bijschrift: ‘In de naam van Allah, de meest barmhartige, de meest genadige, aan Macron, de leider van de ongelovigen: ik heb een van je hellehonden geëxecuteerd die Mohammed durfde te kleineren.’
Al snel bleek dat Paty tien dagen eerder spotprenten van de profeet Mohammed had laten zien tijdens een les over vrijheid van meningsuiting.
De gebeurtenis veroorzaakte een golf van verontwaardiging. Terwijl in 2015 de redactie van het satirische weekblad Charlie Hebdo doelwit was van een bloedige aanslag, was het slachtoffer nu geen cartoonist, maar een docent. Het duurde niet lang voordat ook Nederlandse leraren bedreigd werden vanwege het tonen van spotprenten. Een Rotterdamse docent moest tijdelijk onderduiken.
Drie jaar later vraagt filosoof Stine Jensen zich af wat de moord op Samuel Paty heeft veranderd in onze samenleving. Heeft de angst voor terreur er bij docenten en cartoonisten voor gezorgd dat ze zich beknot voelen in vrijheid? Of is het juist goed om rekening te houden met de gevoelens van bepaalde groepen? In de vierdelige podcastserie De cartooncrisis (Human) spreekt ze hierover met docenten, juristen, filosofen en cartoonisten over moed en angst, humor en religie, vrijheid van meningsuiting en rekening houden met elkaar.