Die jongens zijn Pim en Laurens in het boek, maar in de film zijn dat Tim en Laurens. Waarom geen Pim?
‘Twee redenen. Ten eerste, ik vind Pim zeer Hollands. Ik ken maar één iemand in Vlaanderen die Pim heet en een heleboel Timmen. Ten tweede, en daar kon ik niet omheen, toen ik de leeftijd van Eva had was ik smoorverliefd op een jongen in mijn straat. Drie jaar lang. Die jongen heette Tim en zag me niet staan. Het zijn persoonlijke details als deze waarmee ik Lizes verhaal meer van mezelf kon maken.’
Het zwaartepunt in jouw film ligt bij de dertienjarige Eva en haar vrienden. Die natuurlijk ook gespeeld worden door jonge acteurs. Hoe beschermde je ze tegen de toch heftige gebeurtenissen in de film?
‘Door op voorhand samen veel tijd door te brengen, zodat er tussen hen een band zou ontstaan. Ze moesten al een hechte groep zijn voordat we begonnen met draaien. Want op de set moesten ze het samen gaan doen. Elke zondag zaten we samen. Ook Nico Sturm, een bekende acteur bij ons in Vlaanderen, was daarbij. Gewoon babbelen, over het personage en over jezelf. We deden een soort Zomergasten, zodat ze elkaar beter leerden kennen. Beter nog dan hun vrienden ze kenden, want kinderen van die leeftijd zijn niet altijd open tegen elkaar. Het was heel mooi om te horen dat ze soms iets voor het eerst durfden te vertellen, omdat ze zich zo geborgen en thuis voelden bij elkaar.
Bij de echt heftige scènes op de set zat er ook een traumatoloog bij. Na elke take nam ze de kinderen uit de ruimte, zodat ze los konden komen van die emotie. Zodat ze zich die emotie niet eigen zouden maken. Ze liet ze bewegingsspelletjes doen, of liet Rosa [Marchant, die de jonge Eva speelt] de tien best geklede mensen op de set opnoemen. Zodat Rosa uit de situatie gehaald werd en lichamelijk tot rust kon komen. Want ik kon natuurlijk onmogelijk een film maken over iemand die een trauma oploopt, door een van mijn acteurs een trauma te laten oplopen.’