Het moesten ‘heitere Spiele’ worden, de Olympische Zomerspelen van 1972 in München. Vrolijke Spelen dus, heel anders dan de beladen nazi-Spelen van 1936 in Berlijn. 27 jaar na de Tweede Wereldoorlog en de moord op zes miljoen Joden zou (West-)Duitsland de wereld laten zien dat het een voorbeeldige democratie was geworden, een vredelievende en tolerante natie waarvan geen gevaar meer te duchten viel. Juist daarom bleven de veiligheidsmaatregelen rond de Spelen beperkt, waren de duizenden ingezette politieagenten ongewapend en was het olympisch dorp allesbehalve een vesting.
Dat heeft men geweten. Op 5 september 1972, nu een halve eeuw geleden, drongen acht leden van de terreurgroep Zwarte September, een tak van de Palestijnse Bevrijdingorganisatie, het appartementencomplex binnen waar de Israëlische olympische equipe was gehuisvest en namen elf atleten en coaches in gijzeling. Twee van hen werden door de terroristen meteen vermoord, de andere negen gegijzelden kwamen om tijdens een door de Beierse politie uitgevoerde, totaal mislukte bevrijdingsactie op een vliegveld in de buurt van München, vanwaar de terroristen met hun gijzelaars naar Egypte hadden willen ontkomen. De gijzelnemers hadden de vrijlating geëist van meer dan 200 Palestijnse gevangenen, RAF-kopstukken Andreas Bader, Ulrike Meinhof en nog een Japanse terrorist, maar de Israëlische premier Golda Meïr had al meteen laten weten niet te willen onderhandelen met terroristen.