Tanja [niet haar echte naam, red.] heeft niet voor niets jeugdzorg ingeschakeld. Haar zoontje loopt vaak weg van huis zonder iets van zich te laten horen. Omdat ze denkt dat hij misschien niet goed gehecht is, vraagt ze de overheid om hulp. Op zijn dertiende wordt hij samen met een ander jongetje van winkeldiefstal verdacht, maar als er twee politieagenten aan de deur komen om haar te vertellen dat hij op de Top400 [een lijst van Amsterdamse jongeren van twaalf tot en met 23 jaar die regelmatig in contact zijn geweest met de politie, red.] staat is ze stomverbaasd. Zo veel heeft hij toch ook weer niet op zijn kerfstok? De agenten delen haar mee dat de kans statistisch gezien groot is dat haar zoon crimineel gedrag zal gaan vertonen, onder meer omdat zij werkloos is en schulden heeft. Wat haar geldproblemen met haar zoon te maken hebben, begrijpt ze niet.
Op veertienjarige leeftijd is het zoontje van Adana [niet haar echte naam, red.] getuige van een schietpartij. ‘Ze hebben iemand neergeschoten, mama,’ zegt hij, terwijl ze aan het koken is. Hij wordt opgeroepen als getuige en identificeert de dader. Na verloop van tijd merkt ze dat hij niet meer naar school wil en als hij op een dag een Blackberry van een leeftijdsgenootje steelt gaan alle alarmbellen bij haar af. Haar zoon heeft pas een nieuwe Blackberry gekregen. Waarom zou hij er een stelen? Als de mannen van de Top600 [een lijst van mensen met een stevige criminele achtergrond, red.] vervolgens bij haar op de stoep staan, probeert ze uit te leggen dat haar zoon geïntimideerd wordt door de schutters. Als wraak voor zijn verraad dwingen ze hem allerlei misdrijven voor hen te plegen. Maar niemand wil naar haar luisteren.