Antonia Singla Contreras maakt op haar vijftiende al naam in de flamencowereld. Het is 1963, en ‘La Singla’ speelt in de film Los Tarantos, ‘de flamencovariant van Romeo en Julia’, die wordt genomineerd voor een Oscar. Twee jaar later treedt ze wereldwijd op, staat net als Paco de Lucia geprogrammeerd op het gerenommeerde Festival Flamenco Gitano en wordt vereeuwigd door de schilders Dalí en Miró. En dan, op het hoogtepunt van haar carrière, stopt La Singla opeens met optreden en lijkt ze van de aardbodem verdwenen. Wat is er gebeurd?
De danseres groeit op in de jaren vijftig in een Roma-familie in Somorrostro, een krottenwijk van Barcelona. Kort na haar geboorte is ze doof geworden. Ze is vaak eenzaam en voelt zich het meest senang voor haar spiegel, waar ze begint met dansen. Om de trillingen te voelen stampt ze hard op de grond. Jaren later vraagt een journalist: ‘Hoe kun je dansen als je niks hoort?’ ‘Woede’, antwoordt La Singla.
Door naar de handen van haar moeder te kijken, leert het dove Spaanse meisje op de maat te dansen. Haar moeder knipt met haar vingers en geeft daarmee het ritme aan van de seguiriya, een traditionele flamencostijl. Tijdens optredens geeft ze voor zichzelf de maat aan: Eén, twee, drie! Vier! Vijf!